Wat kon ik anders dan teruglachen? Rode wangen nog van het haasten, heldere ogen en een ontwapenende glimlach. Hij zette zijn tas tussen zijn voeten en sloeg het boek open. Ik bleef naar zijn boek kijken, zijn handen. Ik ging met de mijne in mijn binnenzak en zette het geluid uit. Ik wilde horen waar hij naar luisterde. Ik kon het niet volgen, maar ik liet mijn muziek uit. Hij bukte voorover, zocht een schrijfblok en een pen. Zijn knie raakte die van mij en dat vonkte. Bij mij tenminste. Zijn schrijfblok lag op zijn boek toen hij weer voorover bukte om de pen te pakken. Het begon te schuiven, de schrijfblok schoof tegen zijn gestrekte armen aan. Ik glimlachte, lekker onhandig. Het had iets vertederends. Het stoorde hem blijkbaar niet, hij ging gewoon verder. Ik keek naar zijn hand die schreef. Apart handschrift. Mooie hand ook. Stevige vingers, zonder dat ze dik waren. Even zag ik de hand van Loek voor me, om mijn stijve onder de douche en stelde me voor hoe deze hand… Ik knipperde met mijn ogen en keek naar buiten. Zijn knie was alweer weg, benen dicht bij elkaar om zijn boek er niet tussen te laten zakken. Hij ritste zijn jas open. Ook ik had het warm. Schuine blik, de plek waar zijn benen bij elkaar kwamen, tegen de rand van zijn boek. Ik slikte, had meteen beeld, fantaseerde wat er onder zat. Ik werd er hard van. Warm. Ik maakte mijn jas los, hing hem open. Ik keek schuin naar zijn hoofd, maar hij zat ogenschijnlijk diep in zijn natuurkunde. Het eindpunt kwam in zicht. Aan de ene kant kwam het als een verlossing, maar aan de andere kant kon me dit niet lang genoeg duren. Het werd omgeroepen. Hij sloeg zijn boek dicht en stopte alles weer terug in zijn tas. Daar was zijn knie weer. Ongemerkt drukte ik iets tegen. Hij reageerde niet, haalde de pen tussen zijn lippen uit en liet die zo in zijn tas vallen. Die ging hij waarschijnlijk niet snel terugvinden later. Tas dicht, knie nog steviger tegen die van mij om zijn tas tussen zijn benen uit te halen en daarna was hij los. Ik deed hetzelfde, tilde mijn tas omhoog, drukte met mijn knie tegen hem aan. Kort, maar ik vond het spannend. Hij stond op, keek me nog even aan en glimlachte kort. Meer niet. Ik deed hetzelfde. Meer niet.
Hoe alles in eigenlijk maar een paar minuten kon veranderen. Emiel hield me bezig. Tijdens de eerste les, na het gebed, liet ik alles nog eens door mijn hoofd gaan. Zijn lach, zijn ogen, zijn knie, zijn handen. Ik was nadat we uitstapten langzaam gaan lopen, want dat deed hij ook. Ik wilde hem niet inhalen op de trap, weten waar hij heen ging. Ook hij had een fiets in de stalling staan, in een andere gang dan die van mij. Opvallende fiets, zelf blauw geschilderd. Fel blauw, een damesfiets. Ik duwde mijn fiets iets later dan hij de helling op. Ik zag hem wegrijden toen ik boven was. De andere kant op dan ik, helaas. Maakte verder ook niet uit, ik zag hem vaak genoeg in de ochtend en ’s middags. Ik kon al bijna niet wachten.
Geen idee of het toeval was of dat hij toch iets van structuur had: zijn fiets stond er alweer, op ongeveer dezelfde plek. Ik zette die van mij in de buurt. Niet pal er naast, maar dicht genoeg. Ik twijfelde of hij al weg was of er nog zou zijn. Ik had nooit zo op hem gelet, geen idee hoe zijn rooster eruit zag. Dat ging ik snel genoeg onthouden, dat wist ik wel. Ik liep de trap op, zag Loek zitten. We keken even naar elkaar, neutrale blik. Ik speurde mijn perron over, zag hem verderop zitten. Hij was er. Mijn aandacht verdeelde ik over Loek en Emiel. Loek zat onderuit naar zijn handen te kijken, hij pulkte aan zijn vingertoppen. Emiel bladerde in zijn telefoon. Muziek waarschijnlijk, hij had zijn koptelefoon op. Waarom was hij me nog nooit eerder opgevallen? Niet op deze manier in ieder geval. De trein was nooit zo druk op dit tijdstip, dus naast elkaar zitten kwam er niet van. De trein kwam, hij liep op zijn gemak er naar toe, ik stapte een deur verder in. Binnen zag ik hem weer, we liepen zelfs een stukje naar elkaar toe en gingen zitten. Met een aantal stoelen tussen ons in. Ik keek naar buiten, zag Loek zitten. Hij keek maar even toen ik wegreed. Hij glimlachte wel.
Goed, nadenken nu. Ik wilde meer te weten komen over die Emiel. Ik had, na het lopen, gezocht op internet, maar kon niets vinden. Hij bleef een mysterie. Ik had na het lopen tijdens het douchen wel degelijk aan hem gedacht. En in bed. Sarah was bij me, dus dat papieren zakdoekje bleef nog even in mijn broekzak. Gooide ik op school wel weg. We liepen samen het perron op. Tot mijn grote verbazing stond hij er al. Nog niet eens zo al te ver bij ons vandaan, waar we normaal stonden. Raar. Sarah en ik stapten in, gingen naast elkaar zitten. Geen kans dat ik weer naast hem terecht kon komen. Hij nam zijn gebruikelijke plekje vlak bij de deur weer in. Ik hield hem wel in de gaten, zoveel had Sarah niet te melden, zoals gewoonlijk. We zeiden nooit zoveel op weg naar school. Zijn tas bleef dicht, koptelefoon op zijn oren, ogen dicht. Meestal dan. Af en toe gingen ze open en keek hij voor zich uit. Sarah was gelukkig ook niet zo’n snelle, dus we liepen achter hem aan naar de fietsenstalling. Ik volgde hem.
‘Waar staat jouw fiets?’ vroeg Sarah verbaasd toen ik niet helemaal met haar mee liep.
‘Hier in de gang, kwam zo uit,’ zei ik nonchalant, ‘ik zie je zo boven wel.’
Emiel trok zijn fiets al uit het rek, ik tilde die van mij uit de bovenste laag. Hij moest zelfs even op mij wachten, waar ik het weer warm van kreeg. Ik zette hem aan de kant, liet hem voorbij gaan. Hij glimlachte, meer ter verontschuldiging dat hij er voorbij moest. Meer dan teruglachen zat er niet in, hij was al weer door. Ik kwam Sarah boven tegen, hij was toen al weg, ik zag hem nog in de verte. Geduld, mijn tijd kwam nog wel.
“Hey, ben je daar weer eens?”
Ik glimlachte en accepteerde zijn webcamverzoek.
“Hoe gaat het met je?”
“Goed,” typte ik.
“Ik zie het aan je. Toch iets met die Loek?”
“Nee.” Ik voelde dat ik er nog steeds van baalde. “Maar ik heb er een goed gesprek mee gehad.”
“En wat was de uitkomst?”
“Het gaat niet gebeuren tussen ons.”
Milan schudde zijn hoofd.
“Hij houdt zich aan het gebod en ik respecteer dat. Ik ga mijn eigen gang en hij respecteert dat ook.”
Nu gingen zijn ogen wat verder open. “Je gaat je er niet aan houden?”
“Nee.”
Hij zag me lachen, ik werd er balorig van.
“Jeej! Ik maak nog een kans!”
We lachten.
“Dus Stan is weer op jacht?”
“En hoe.”
“O? Vertel?”
“Jongen in de trein.”
“Foto!”
“Heb ik niet. Nog niet. Komt nog wel.”
“Jammer. Maar vertel verder.”
“Weinig te vertellen, ik zie hem regelmatig, laatst zat hij naast me. Hij was me nooit zo opgevallen, totdat ik hem van dichtbij zag.”
“Gepraat?”
“Nee. Goed bekeken vanuit mijn ooghoek, dat wel.”
Milan lachte.
“En met de knieën tegen elkaar aan gezeten.”
Milan wiebelde met zijn wenkbrauwen. “Goed bezig. Zoiets gebeurt niet zomaar.”
Ik lachte. “Niet overdrijven. Het is krap in zo’n trein.”
“Geniet er van.”
“Dat doe ik zeker.”
“En begin gewoon met hem te praten man. Je weet maar nooit.”
“Ja ja, rustig.”
“Gewoon mee de toiletten in,” grijnsde hij. Hij maakte een aftrekgebaar.
“Nieuwe Sprinters Milan, geen toiletten.”
“Jammer. Bankje achteraan dan maar.”
“Doe normaal, gek.”
Hij hield onschuldig zijn handen omhoog. “Ik denk alleen maar mee,” typte hij daarna.
“Het is goed met je,” lachte ik. “ Ik ga zo slapen.”
“Is goed. Stan?”
“Ja?”
“Lang geleden dat ik je zo vrolijk heb gezien.”
Ik glimlachte verlegen, zwaaide kort en sloot af. Hij had gelijk. Ik voelde me ook prima.
Het moest niet gekker worden, hij was weer vroeg. Hij liep net tussen de rekken met fietsen uit toen ik aan kwam rijden. Hij liep een stukje het perron op, zocht beschutting van een wachthokje. Het waaide. Ik bleef op een afstandje staan. Gelukkig kwam de trein op tijd. Ik liep een stukje naar de perronrand en keek. Wachtte hij nou op mij? We kwamen bij dezelfde deur uit, hij aan de ene kant, ik aan de andere. Treuzelde hij nou? Hij moest toch eerder instappen dan ik. Hij pakte geen klapkrukje maar zocht een plek halverwege de coupe. Het was druk. Ik verzamelde alle moed bij elkaar en ging naast hem zitten. Het zag er nog logisch uit zelfs, dat ik naast hem terecht kwam. Korte glimlach naar elkaar, daarna bukte hij en trok zijn boek eruit, tegelijk met een schrijfblok. Hij zette het tegen zijn buik, hij speurde duidelijk naar een pen. Ondertussen schuurde zijn knie weer. Ik liet de dopjes uit mijn oren. Met een laatste duw van zijn knie verdween zijn tas naar de grond. Hij las, schreef. Ik zat rechts van hem deze keer, voelde heel af en toe zijn elleboog. Hij bukte, zocht in zijn tas. Weer die knie. Ik gaf geen centimeter toe. Er kwam een rekenmachine naar boven. Oud. Bekrast. Hij tikte wat in, schreef wat op. Het zag er niet logisch uit allemaal. Ineens sloeg hij het blad van zijn schrijfblok om. Hij wachtte even, begon toen te schrijven. Het duurde even voordat ik doorhad wat er stond.
“Kun je het lezen?”
Het zweet brak me uit, rode kop. Ik durfde hem niet aan te kijken. In mijn ooghoek zag ik nog een zin verschijnen. Toch kijken.
“Snap jij dit?”
Ik glimlachte, voelde dat hij keek. Ik moest hem wel aankijken. Nog steeds met een rode kop keek ik in zijn ogen.
‘Nee, niet echt,’ zei ik toen maar.
Hij lachte, ontwapenend. Hij vouwde zijn boek dicht, met de schrijfblok er tussen en propte het terug in zijn tas.
‘Fuck it,’ zei hij voor zich uit.
De rest verdween er achteraan. Daarna keek hij schuin naar mij, nog steeds voorovergebogen, lachend.
‘Ik zie het straks wel gebeuren.’
‘Examen?’
‘Nee, zo zwaar gelukkig niet. Maar het telt allemaal wel mee.’
‘Lastig.’
“Mwoh, komt wel goed. Denk ik.’
Tot mijn verbazing liep het gesprek alsof er niets raars aan was.
‘Waar zit jij op school?’ vroeg hij.
Dat voelde ongemakkelijk. Ik kende de vooroordelen over mijn school. Die kende hij ook.
‘Die Christelijke?’
‘Uhu.’
Ik zag hem nadenken. ‘Ik op de vrije school,’ zei hij er toen achteraan alsof het allemaal niets uitmaakte. Nadat ik glimlachte deed hij dat ook. ‘Beetje tegenstelling denk ik.’
‘Ik denk het ook.’
‘Terwijl het eindresultaat hetzelfde moet zijn.’
‘Dat is wel de bedoeling,’ knikte ik.
‘Woon je al lang bij ons in het dorp? Ik zag je eerst nooit in de trein.’
‘Paar maanden nou, nog niet zo lang.’
‘En nu met de trein iedere dag?’
‘Ja, ik kon het eerst op de fiets.’
‘Kut man.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Niet als het regent. Ik moest eerst de hele stad doorfietsen, nu valt het wel mee vanaf het station.’
Hij lachte en pakte zijn telefoon. Hij keek er even op, typte iets en drukte hem toen weer uit.
‘We zijn er bijna.’
Ik knikte, keek langs hem naar buiten. We tilden tegelijk onze tassen omhoog, knieën tegen elkaar. We glimlachten naar elkaar. Ik liep met hem mee naar de stalling. Of hij met mij? Boven stak hij zijn hand op, toen hij al op zijn fiets zat.
‘Zie je.’
‘Succes.’
Hij lachte en stak zijn duim op. ‘Komt vanzelf goed.’
Hij reed weg en ik keek hem na. Lang. Totdat hij helemaal uit beeld was.
Het daagde me pas later, toen we na school de stad nog even in gingen. Ik had getwijfeld of ik mee zou gaan, ik wilde kijken of ik hem nog tegen zou komen in de trein. Ik had geen idee van zijn rooster en om vragen te voorkomen ging ik toch maar mee. Hij had gevraagd of ik er al lang woonde, omdat hij me eerder nooit had gezien. Had hij me nou in de gaten zitten houden? Ze moesten even wachten op me, ik zette mijn fiets alvast op het station. Ik zocht maar zag zijn fiets nergens staan. Mooi, des te groter de kans dat ik hem misschien nog zou zien. Het was ook nog best vroeg. Ik sprong bij Ziggy achterop voor het laatste stukje. Voor hetzelfde rondje door de binnenstad. Niets bijzonders, ik had ook wel zin om wat te gaan eten. Die broodjes hamburger waren ook veel en veel te lekker. Dat duurde nog even, eerst liepen we rond. Ik bleef bij de sportwinkel staan. Loek kwam weer in mijn gedachten, hier hadden we die hesjes en lampjes gekocht. Ziggy kwam naast me staan, keek mee in de etalage.
‘Niks voor jou?’ vroeg ik.
Hij lachte. ‘Nou… Nee.’
‘Is lekker hoor.’
‘Natuurlijk.’
‘Even je gedachten verzetten tijdens het lopen.’
‘Laatste tijd veel gelopen zeker?’
Ik knikte.
‘Volgens mij heeft het geholpen, of niet?’
‘Hoezo?’
‘Hoe je bent de laatste paar dagen. Vrolijker, niet meer zo afgesloten voor alles en iedereen.’
‘Was het zo erg?’
Ziggy knikte.
‘Hm.’
‘Geeft niet, als het nu maar goed gaat.’
Ik draaide mijn hoofd van de etalage weg en zag dat de rest al weer doorliep.
‘Kom,’ zei ik, ‘ze lopen door.’
‘Jongens, etenstijd,’ zei Ziggy een kwartier later.
Ik lachte, ik had er ook wel zin in. We liepen een zijstraat in, naar onze vaste snackbar. Ziggy en ik liepen voorop. Achter me hoorde ik Jacco, Frank en Oscar praten. Schuin voor me hoorde ik een fietsbel. Ik keek en zag Emiel ons tegemoet rijden.
‘Hey!’ zei hij vrolijk.
‘Hey!’ zei ik terwijl hij ons voorbij fietste.
Ik draaide me half en keek hem eventjes na.
‘Wie was dat?’ vroeg Jacco meteen.
‘Jongen die ik wel eens in de trein zie.’
Jacco keek nog even om, maar zei verder niets meer. Hij vond zijn blauwe fiets waarschijnlijk maar apart. Ziggy keek me aan. Vragend. Grijnzend.
Ik zag hem uiteraard niet meer. Ik had de tijd in de gaten gehouden, maar de trein was al lang weg toen ik het perron op liep. Stiekem hoopte ik er wel op natuurlijk, maar hij was er niet meer. Ik zag hem vanzelf wel weer, ’s ochtends waarschijnlijk. De jongens bij het skateparkje waren er, uiteraard. Ik liep gewoon door, bovendien was ik zwaar in gedachten. Bij Emiel. Waar woonde hij ergens? Raar idee, misschien liep ik wel altijd door zijn straat heen. Rondkijken had geen nut, ik kon moeilijk bij ieder huis naar binnenkijken, dat waren er veel te veel en ik ging daar te snel voor. Ik schudde met mijn hoofd en liep door. Stom idee. Maar ik voelde me wel bekeken op één of andere manier.
Ik wist het de avond ervoor al, Ik ging hem niet zien de volgende ochtend. Zien dan waarschijnlijk wel, maar spreken niet. Sarah was er bij. We stonden samen op het perron te wachten. Op tijd, beetje te vroeg zelfs. Natuurlijk keek ik wel of hij kwam, ik wilde sowieso weten op welke dagen hij er zou zijn of niet. Ik keek net naar het stationsgebouw toen hij de hoek om kwam. Hij zag me en lachte. Hij liep ook door, bleef daar niet staan. Hij liep recht op ons af.
‘Hey.’
‘Goeiemorgen,’ glimlachte ik.
Hij wreef in zijn handen, alsof hij het koud had.
‘Hoe was het gegaan?’
‘Wat? O ja,’ lachte hij, ‘dat “examen”.’ Hij maakte twee aanhalingstekens met zijn vingers. ‘Viel nog niet eens tegen eigenlijk.’
‘Mooi.’
‘Ik zei toch dat het wel zou gaan.’
We lachten, ik zag Sarah hem op haar gemak bekijken. Ze glimlachte. Wat was dat voor glimlach? Emiel rekte zich uit, zijn jas kroop op, ik zag nog net een stukje buik en de rand van zijn boxershort boven zijn broek. Ik keek maar kort, niet op laten vallen, en zag nog net dat Sarah langer keek. Nee hè? Emiel keek rond. Ik zag in de verte de trein komen en zette een stap naar voren.
‘Is ie er al?’ Emiel keek ook. ‘ Mooi.’
En daar kwam onze ouderwetse opvoeding naar boven. Af en toe toch handig. Emiel ging zitten, zij ging er meteen vanuit dat de mannen bij elkaar zouden zitten en pakte al snel een stoel, twee rijen voor Emiel. Ik plofte op de stoel naast hem. Beter dan ik verwacht had.
‘Jouw zusje toch?’
‘Ja,’ zei ik kortaf.
Hij lachte. ‘Geen goede band?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Gaat wel hoor. Af en toe van die typische meidendingen en buien.’
‘Niets mis mee.’
‘Jij ook een zus?’
Emiel schudde zijn hoofd. ‘Vriend van mij wel. Ook jonger. Af en toe een meningsverschilletje…’
We lachten. Zijn ogen, tanden…
‘Ik moet nog even wat doorkijken,’ zei hij half verontschuldigend.
Daar was zijn knie weer. Het gerommel in zijn tas. Ander boek deze keer.
‘Stan, wacht even.’
Emiel en ik keken tegelijk om. Sarah liep een stukje achter ons. Ze keek geërgerd, ik moest toegeven dat ik ook niet aan haar gedacht had toen ik met Emiel naar de trap liep. Met z’n drieën liepen we naar de fietsenstalling. Sarah was snel, ze was eerder weer boven met haar fiets om gedag te kunnen zeggen tegen Emiel. Ze zwaaide, Emiel zwaaide terug toen hij wegreed op zijn blauwe fiets. Volgens mij keek hij toch meer naar mij.
‘Wie was dat?’ vroeg ze toen we op weg waren.
‘Jongen in de trein,’ zei ik.
‘Ja, dat snap ik. Waar ken je hem van?’
‘Van de trein. We zaten een keer naast elkaar, dat is het.’
‘Waar zit hij op school dan?’
‘Vrije school.’
‘O.’
Dat klonk als een teleurstelling, een soort obstakel.
‘Hoe heet hij?’
De manier waarop die vraag er uit kwam.
‘Heeft hij me nooit gezegd.’
Ze liet het er bij, had ook wel door dat ik niet veel wist. En niet wilde vertellen.
‘Hij kijkt vaak naar je.’
‘Wie?’
Ziggy grinnikte. ‘Wie denk je?’
‘Loek?’
‘Yep.’
Ik frommelde het aluminiumfolie waar mijn brood in had gezeten op en rolde het balletje tussen mijn handen heen en weer over de kantinetafel.
‘Niet de hele tijd, maar af en toe.’
‘Mij nog niet opgevallen.’
Ik keek naar links, zag hem staan. Hij praatte met een paar mensen uit zijn klas. Zijn hoofd bewoog, onze blikken kruisten elkaar kort. Daarna praatte hij verder.
‘Ik zei het je.’
Ik haalde mijn schouders op. Ziggy grijnsde. Lachte me niet uit, maar grijnsde.
‘Je had ook niet moeten douchen toen.’
‘Eigenlijk gaat je dit helemaal niets aan hè?’
Nu lachte hij wel. ‘Nee, maar ik weet het wel.’
‘Het…,’ begon ik. Ik schudde mijn hoofd. ‘Laat maar.’
Ziggy kneep in mijn arm. ‘Laat zitten.’
Ik knikte. ‘Dat doe ik ook.’
‘Mooi zo. Hij komt zichzelf nog wel tegen.’
‘Vast wel,’ antwoorde ik nonchalant, alsof het me niet kon interesseren.
‘Je doet lekker onverschillig.’
‘Ja.’
‘Ook raar. Het zag er eerst allemaal hecht en erg verliefd uit.’
‘Echt?’ vroeg ik verschrikt.
Ziggy lachte weer. ‘Ik zag het omdat ik het doorhad, de rest niet. Maar… Ja. Het zag er verliefd uit.’
‘Weet je, ik vind het ook nog steeds jammer hoor. Maar…’ Ik zuchtte. ‘Als hij dat zo wil… Ik kan er niets mee.’
‘Je wou het eerst nog tegenhouden, samen met hem.’
Ik keek hem aan en glimlachte. Hij zat ondertussen wat voorover, over tafel geleund, we praatten niet hard.
‘Ik denk dat ik dat niet had kunnen volhouden.’
‘Joh. Nee?’
‘Niet zo spottend, Ziggy. Alsof jou dat wel zou lukken.’
Hij keek voor me langs naar de muur. ‘Ik zou helemaal gek worden.’
‘Ik ook.’
‘Echt…’
‘Die blik van jou. Is er iets dat ik nog niet weet?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Hoe heet ze?’
‘Hoe weet jij zo zeker dat het een zij is?’
‘Wat?!’
Ziggy lachte, keek me aan en ging weer wat rechter zitten. ‘Grapje.’
Meer vertelde hij me niet. Ik vroeg er ook niet naar. Als hij wat kwijt wilde dan kwam hij er zelf wel mee, daar kende ik hem goed genoeg voor. Ik moest hem maar eens wat beter in de gaten houden, net zoals hij blijkbaar bij mij deed. En Loek. Het was hem opgevallen dat Loek vaak naar me keek. Raar dat ik dat niet gezien had. Ik ontweek hem eigenlijk ook wel een beetje. Ik zag hem nog wel eens zitten op het station, maar op school bleef ik uit zijn buurt. Ik wilde hem eigenlijk ook niet teveel zien. Dat deed te zeer. Ik zag hem nog steeds voor me, onder de douche, ik wist nog steeds hoe hij voelde, hoe hij smaakte. Hoe warm hij was, hoe hard. Dat kon niemand winnen van hem. Maar als hij steeds naar me keek… Wat wilde hij nou? Wilde hij toch weer…? Waarom zei hij dat dan niet? Waarom stuurde hij me dan geen berichtje via de telefoon, als hij niet zelf op me af durfde te stappen? Ik zuchtte toen ik naast Jacco in het lokaal ging zitten. Ik werd gek van al die twijfels. Ik kreeg zin om naar huis te gaan, douchen, aftrekken met Loek in mijn gedachten. Ik vond dat ik hem al redelijk uit mijn kop had, maar nu was hij weer keihard terug. Bedankt Ziggy.
Wat moest ik er mee? Jacco keek me nog steeds onderzoekend aan, het was allemaal ook wel heel erg van mijn gezicht af te lezen. Al wist hij niet wat. Alsjeblieft niet, ik wilde niet weten wat zijn reactie zou zijn. Die kon ik zo ook wel raden. Hij zou er van alles bij halen. Onze hele vriendschap van jaren analyseren. Ik dacht ineens aan die ene keer dat we samen elkaar uitdaagden: “ik laat de mijne zien als jij de jouwe laat zien”. Hoe oud waren we? Zes, zeven? Geen idee, het had in ieder geval niets met seks te maken, gewone nieuwsgierigheid. Spannend was het wel, ondanks dat we niets van seks wisten begrepen we wel dat dit absoluut niet mocht. Ik was het alweer bijna vergeten, maar ik wist zeker dat hij er dat bij zou halen, me jaren later verwijten dat ik dat toen deed als homo. Nee, Jacco hoefde nog even niets te weten. Al werd dat steeds lastiger, hij wist dat er wat was. Ik moest leren normaal te doen, niet iedere keer in gedachten weg te zakken. Dat viel nog niet mee.
Ik reed met Jacco weg. Ik de verte zag ik Loek lopen, naar zijn bushalte. Ik voelde een enorme stroom van verliefdheid door me heen razen. Ik moest er iets mee. Wist ik veel wat. Voor mijn part niet wachten tot thuis, op het station de toiletten in en trekken. Ik werd gek, zwaar onrustig. Hij keek niet toen we hem voorbij fietsten. Hoe hij tegen het bushokje leunde met zijn schouder, beetje schuin, jas open, ik zag nog net de bult van zijn… Als Jacco afsloeg dan moest ik hem een berichtje sturen. Ik moest iets doen.
‘Tot morgen,’ zei Jacco.
‘Morgen,’ zei ik zo vrolijk mogelijk en stak mijn hand op.
Ik keek nog even een keer om, Jacco was de hoek om en keek niet meer naar me. Ik haalde tijdens het trappen mijn telefoon uit mijn broekzak en typte een berichtje.
“Ik mis je.”
Nee, dat was te erg. Toch? Of niet? Dat ging niet goed vallen misschien. Geërgerd drukte mijn duim die zin letter voor letter weg.
“Ik wil met je praten.”
Was dat het? Ja, maar daar kon hij alle kanten mee op. Ik dacht na, typte verder. Ik las het nog een keer na, drukte toen op verzenden. Zijn bus kwam voorbij, ik zag hem kijken. Zijn telefoon moest nu piepen en hij zou het lezen.
“Ik mis je, wil met je praten. Mag ik zo naar jouw perron komen?”
Ik liep al in de hal toen ik bericht terug kreeg. Vlak bij zijn trap las ik het.
“Nee.”
Meer niet. Alleen “Nee”. Ik was teleurgesteld, slenterde terug naar mijn trap en liep traag tree voor tree naar boven. Mijn telefoon zat alweer in mijn broekzak, ik hoefde niets terug te sturen. Ik zag hem zitten, hij keek strak naar me. Ik staarde terug, maar daardoor ging hij naar zijn schoenen kijken. Gestrekte benen voor zich uit, zijn broek, zijn… Waarom keek hij nou niet meer? Ik wilde hem aankijken, laten zien dat ik het jammer vond. Maar hij keek niet meer, peuterde met een hand aan de nagel van de ander. Ik baalde. Ging ik nu zo zitten dat ik hem zag? Dat hij wel terug moest kijken?
‘Hey,’ hoorde ik naast me.
Ik schrok en keek in de ogen van Emiel.
‘Zwaar in gedachten, dat je me voorbij loopt?’
Ik lachte maar met hem mee. Zijn blik schoot over het perron, ik zag hem eventjes naar Loek kijken. Die keek nog steeds naar zijn schoenen. Emiel legde even zijn hand tegen mijn rug.
‘Kom, verder doorlopen. Achter in de trein is het altijd rustiger, meer plek om te zitten.’
Ik liet me meenemen, Loek keek niet meer. Emiel raakte nog een keer mijn jas aan op mijn rug toen we wegliepen. Kort maar, om me even de goede richting in te duwen.
We zaten op hetzelfde bankje. Alsof Loek weer naast me zat. Ik was te laat om in te grijpen, Emiel liep er gewoon naar toe en ik hield hem niet tegen. Toen we zaten besefte ik het pas, dit was raar.
‘Hoe was jouw dag?’
‘Hetzelfde als altijd,’ antwoorde ik.
Ik loog niet, zo verwarrend en rommelig waren de dagen al een hele tijd.
‘Hm, bij mij ook.’ Ik hoorde hem glimlachen, hij rekte zich uit. ‘Dag in, dag uit… Altijd hetzelfde.’
Ik lachte en strekte mijn benen. Emiel ging wat schuiner zitten. Hij keek naar me, voelde ik.
‘Saai eigenlijk toch?’
Ik keek terug. ‘Nogal. Opstaan, school, huiswerk, lopen…’
‘Lopen?’
‘Ja, ik ga bijna iedere avond hardlopen.’
‘Dus dat ben je toch, die iedere avond door mijn straat heen loopt?’
‘Geen idee, blauwe trainingsbroek, vaak een fel hesje aan.’
‘Ja, dat ben je. Ik zou je bijna niet herkennen.’
Ik lachte. ‘Zie ik er dan zo anders uit?’
‘Nee hoor. Nou ja… Je bent nu heel anders gekleed. Netjes. Dan niet.’
Ik glimlachte.
‘Loop je ook wedstrijden?’
‘Nee, zit ook niet bij een vereniging of zoiets. Jij?’
‘Nee.’
‘Sport je helemaal niet?’
Emiel haalde zijn schouders op. ‘Wat je sport noemt. Ik skate heel veel, ga vaak een eind rijden ook.’
‘Kom je ook wel eens op dat skateparkje?’
Ik dacht na. Had ik hem dan altijd gemist, terwijl hij ook tussen die groep zat? Ik kon het me niet voorstellen.
‘Nee. Vroeger wel, nu eigenlijk nooit meer.’
‘Waarom niet?’
Hij keek voor zich uit. ‘Gewoon… Niet zo’n zin in. Heb al een tijdje niet op mijn board gestaan. Heb nu skates.’
‘Gaaf.’
‘Gaat harder dan dat lopen van je.’
Ik lachte. ‘Vast wel.’
Emiel glimlachte, sloeg op mijn been. ‘Daar is ie.’
Emiel ging achterin zitten. Ik zat naast hem, onderuit, net als hij. De trein zette zich in beweging. Ik kon het niet laten, ik keek naar Loek. Loek keek terug, maar we zwaaiden niet. Maar hij keek.
‘Jongen van school?’ hoorde ik naast me.
‘Ja, zoiets.’
Stom antwoord, iemand zat bij je op school of niet.
‘Bij je in de klas?’
‘Nee, parallelklas.’
‘Ken je hem goed?’
Ik maakte een beweging met mijn schouders. ‘Gaat wel.’
Ik keek opzij en keek in een paar spottende ogen. Hij zat nog steeds onderuit, voeten tegen de rugleuning voor ons, zichzelf een beetje in de hoek gedraaid. Hij zette zijn handen naast zich neer en duwde zich wat omhoog. Hij zat weer rechter, keek me nog steeds aan.
‘Maar je loopt iedere avond?’ veranderde hij van onderwerp.
‘Bijna iedere avond.’
‘Behalve op zondag.’
Ik lachte om de manier waarop hij dat zei. ‘Behalve op zondag,’ bevestigde ik.
‘Kerk op zondag?’
Ik knikte.
‘Toch niet de hele dag?’
‘Nou, we zijn er een flink stuk van de zondag. Kerkdienst, daarna samenzijn met een jongerengroep, Bijbelstudie en zo.’
‘Is dat niet saai?’
‘Nee hoor.’
‘Het lijkt me zo… je mag volgens mij bijna niets.’
‘Valt wel mee hoor.’
‘Geen tv kijken…’
‘Wij hebben gewoon tv hoor.’
‘Geen seks voor het huwelijk…’
Ik lachte. ‘Ligt er aan bij wat voor gemeenschap je zit. Bij ons valt het nog wel mee. Al is het inderdaad niet de bedoeling seks voor het huwelijk te hebben. Ik vraag me af hoeveel mensen zich daar aan houden.’
Emiel lachte. ‘Ik heb er niets mee, zeg ik je eerlijk.’
‘Met seks voor het huwelijk?’
Nu lachte hij echt hard. ‘Nee, met de kerk.’
‘Je zou eens mee moeten gaan.’
‘Nee, dank je. Ik heb er niets mee. Ik vind het vaak… Ik weet niet, hoe ze over dingen denken. Homoseksualiteit bijvoorbeeld.’
‘Ja, dat is wel een moeilijke zaak ja.’
‘Wat vind jij daar van?’
Ik begon het warm te krijgen. Waar ging dit gesprek heen zeg?
‘Niet veel. Ik vind dat het moet kunnen denk ik.’
‘Denk je?’
‘Ja, denk ik. Lastig onderwerp, zijn de meningen heel erg over verdeeld. Sommigen denken dat je er van kunt genezen…’
‘Onzin.’
‘…anderen vinden dat je er niets aan kunt doen dat je het bent, maar mag je er niets mee doen.’
‘Raar. Wat vind jij?’
‘Weet ik niet.’
‘Heb je toch wel een mening over?’
Ik haalde mijn schouders op. Emiel schoof nog wat schuiner, keek me indringend en uitdagend aan.
‘Kom op Stan, lul niet uit je nek.’
‘Wat?’ probeerde ik onschuldig te vragen.
‘Jij moet daar een mening over hebben. Over nadenken.’ Hij grijnsde. ‘Kom op, ik heb je zien zoenen met die jongen achter op het perron.’
© 2013 Oliver Kjelsson