Uit beeld (deel 11)

Karlijn grijnsde alleen maar. Ze was weer terug met de rest van het eten, Wijnand had al een stoel van zijn kamer gehaald. Het was even stil op mijn kamer. Het onderwerp Jurre was afgesloten, nu Karlijn er bij was. Karlijn ving het mooi op, die praatte wel. Floris at, zei dat het lekker was en zei verder niets meer. Die zat met zijn gedachten nog bij Jurre. Of in Denemarken, dat kon ook. Ik liet het hele verhaal nog eens door mijn hoofd gaan. Ik snapte hem wel. Maar hij moest met Jurre gaan praten, anders bleven we vast zitten in deze situatie. Hoewel, dat kon ik nou wel zo makkelijk zeggen… Ik zou er ook moeite mee hebben. Je hebt toch wat dingen gedaan samen, je weet dat hij meer met je wil en dan moet je ineens gaan zeggen dat er een soort van ander is. Niet makkelijk. Ik hoorde Karlijn en Wijnand praten. Wijnand schopte tegen mijn enkel. Ik was net zo afwezig als Floris. Karlijn grijnsde alleen maar.

Wijnand en ik lagen al in bed toen ik er weer over begon.
‘Daar moet echt iets gebeuren,’ zei ik.
‘Jezus man, laat het los,’ reageerde hij. ‘Echt, het is hun probleem, niet dat van jou.’
‘Weet ik ook wel.’
Wijnand grinnikte. ‘Nou kan ik me zijn twijfel wel voorstellen hoor.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Hallo… Goed gekeken naar die foto? Een wel heel erg lekker ding, die Morten.’
Ik lachte. ‘True.’
‘Goed, ik weet niet hoe hij verder is, en dat weten we van Jurre wel…’
Wijnand zei het balorig waardoor ik weer lachte.
‘Maar dat gaan we Floris niet vertellen, wat hij mist in bed zonder Jurre.’
‘Nee,’ zei ik, ‘dat houden we mooi voor onszelf.’
‘Jurre moet gewoon iets afspreken met die Tom. Floris komt er zelf wel uit. Ooit. Die Morten zit nog veel te diep.’
‘Gaat niets worden met Tom,’ zei ik.
‘Waarom niet?’
‘Dat zei Jurre tegen mij.’
‘We gaan gewoon de volgende keer weer stappen daar, gaat hij Tom vanzelf weer tegenkomen en moet jij eens opletten.’
‘Ze hebben nog genoeg contact gehad hoor.’
‘Ow?’
‘Bellen, sms, msn, Skype, weet ik veel.’
‘Oe, webcam aan…’
Ik kietelde hem. ‘Wat heb jij vandaag?’
‘Zin in seks.’
Ik glimlachte.
‘Maar Jurre heeft de conclusie getrokken dat het niets gaat worden?’
‘Ja. Teveel verschillen. Tom is ook een jaartje of wat jonger, weet je nog?’
‘Wat maakt dat nou weer uit?’
‘Blijkbaar veel, als jij studeert en hij nog met zijn school bezig is.’
‘Hmm.’
‘Zijn keus.’
‘Of Floris zit nog teveel in zijn gedachten.’
‘Ik heb geen idee, zal vast meespelen.’
Wijnand schudde zijn hoofd. ‘Gek zijn ze, allebei.’
Ik lachte. ‘Wat zei jij net ook alweer? Laat het los? Het is hun probleem?’
Wijnand glimlachte en gaf me een kus, kroop dichter tegen me aan. ‘Je hebt gelijk.’

Ik zag hem op het station. Ik stond op de trein te wachten, ik ging naar Ruben en daarna naar mijn ouders. Ik moest nog een keer kijken maar hij was het echt. Tom. Hij keek ook terug. Twijfelde hij nou ook? Ik glimlachte naar hem, als teken van herkenning. Ik kreeg een verlegen glimlach terug. Ik wist het nu zeker, al had ik even moeite om hem te herkennen met dat petje op. Ik liep naar hem toe.
‘Hoi,’ zei ik redelijk voorzichtig.
‘Hoi.’
‘Ik moest even twee keer kijken, maar jij bent Tom toch?’
Hij knikte.
‘Op weg naar huis?’
‘Ja.’
Keek hij nou betrapt?
‘De stad in geweest hier?’ vroeg ik.
‘Ja,’ zei hij een stuk vrolijker. Alsof ik hem de goede smoes toegespeeld had. ‘Ga jij ook naar huis?’
‘Ik zit hier op kamers. Ik ga naar mijn broertje en mijn ouders.’
‘Ow. Cool.’
De trein kwam er aan. Ik stapte in, liet aan hem over wat hij deed. Hij volgde me en kwam bij me zitten.
‘Ga je de volgende keer weer stappen?’ vroeg ik.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Misschien.’
‘Is een leuk feest toch altijd?’
‘O, ja, zeker.’
‘Ik denk dat wij er de volgende keer wel weer zullen zijn.’
Hij glimlachte. ‘Jij was daar met jouw vriend toch?’
Ik knikte. ‘Wijnand. We studeren daar, samen met Jurre.’
‘Cool.’
‘We hebben elkaar daar op dat feest leren kennen, anderhalf jaar geleden. We wonen nu in hetzelfde studentenhuis.’
‘Gaaf.’
‘Jij zit nog op school toch?’
‘Ja, ik moet nog wel even.’
‘En dan studeren?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Denk het niet. Beroepsopleiding denk ik.’
‘Weet je al wat?’
Hij zuchtte, lachte toen. ‘Ik heb nog geen idee.’
Ik probeerde te blijven praten, maar dat viel niet mee. Het station kwam gelukkig eerder dan ik had verwacht. We stapten uit, buiten het station namen we afscheid.
‘Ik zie je de volgende keer wel weer op dat feest,’ zei ik.
‘Misschien.’
‘Gewoon komen. Is gezellig. Eerste biertje op mijn kosten.’
Daar lachte hij om, keek oprecht vrolijk. ‘Misschien.’
Ik glimlachte, sloeg tegen zijn schouder. Daarna was hij weg. Ik draaide me om en liep naar de bushaltes. Achter me piepten de remblokjes van een fiets.
‘Hé!’
Ik draaide me om en glimlachte.
‘Hé, Stijn. Wat doe jij hier?’
‘Sigaretten halen. Ga je naar Ruben?’
Ik knikte. ‘En daarna naar mijn ouders. Moet ook af en toe.’
Hij grijnsde.
‘Hoe gaat het nu met hem?’ vroeg hij daarna.
‘Goed,’ zei ik, ‘af en toe dwars.’
Dat was ook zo. Ruben was af en toe flink onhandelbaar aan het worden. Net als een tijd geleden. Ik wilde het niet toegeven, maar sinds Stijn niet meer kwam ging het slechter.
‘Jammer. En je komt er nooit achter hoe dat nou komt.’
‘Nee, er over praten wil hij nog steeds niet.’
Stijn glimlachte om mijn opmerking.
‘Ik weet dat het stom klinkt, maar doe je hem de groeten van mij?’
‘Ja,’ lachte ik, ‘doe ik.’
‘Mooi,’ zei Stijn serieus. ‘Nou, ik zie je.’
‘Ja,’ zei ik.
Stijn draaide zijn fiets en reed weg. Ik keek hem na.
‘Stijn!’ riep ik toen.
Hij remde en draaide om. Ik liep het korte stukje naar hem toe. Ik stond een beetje onhandig te kijken. In de verte reed lijn 5 bij de halte weg.
‘Je bus gaat er vandoor.’
Ik haalde mijn schouders op. Stijn lachte. Hij ging op zijn bagagedrager zitten en viste een sigaret uit zijn jaszak.
‘Jij ook een?’
‘Ik rook niet, sukkel, dat weet je.’
Hij grijnsde terwijl hij hem aanstak.
‘Oké, het gaat slechter met Ruben sinds jij er niet meer komt,’ zei ik.
‘Echt?’
‘Ja.’
‘Shit, da’s kut.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik weet niet wat je met hem doet, maar het werkt in ieder geval.’
‘Draait wel weer bij. Op een gegeven moment vergeet hij me wel weer.’
‘Ik vraag het me af.’
‘Tijd zal het leren.’
‘Heb je tijd om mee te gaan?’
‘Wanneer? Nu?’
Ik knikte. ‘Uhu.’
Stijn dacht even na. ‘Is dat wel verstandig, Jarno? Als hij zich weer gaat hechten… Dan blijf je aan de gang met hem.’
‘Ik wil weten hoe het zit. Wat het is.’
Stijn dacht na. ‘Moet je wel achterop. De bus is al weg.’
Ik grijnsde.
‘Kom op dan. Kijk wel uit, band is een beetje slap.’
Hij zette zijn voet op de pedalen en begon te rijden. Ik sprong achterop, met een bonk van de velg op de grond. We stuiterden van de trottoirband af.
‘Kut,’ zei hij lachend, ‘had effe gebeld, dan had ik hem opgepompt.’
Ik sloeg een keer tegen zijn rug. ‘Zal ik doen de volgende keer.’
Lachend reden we door de stad. Hij zette zijn fiets in de stalling voor het personeel en nam me via de dienstingang mee naar binnen. Bij een raam bleef hij stilstaan.
‘Kijk, hier werk ik.’
Ik keek de keuken in, met alle apparatuur en enorme ketels. Het roestvrijstaal blonk. Er liep iemand, hij keek en stak zijn hand op. Stijn lachte en zwaaide terug. De man kwam naar buiten.
‘Hé Stijn, heimwee? Wil je nog even doorwerken?’
‘Nee, ik ga op bezoek bij iemand.’
De man glimlachte en liep weer door. ‘Zie je morgen dan wel weer.’
‘Dan heb ik school.’
De man stond even een tel stil. ‘O ja, overmorgen.’
We keken hem na, hij stak nog een keer zijn hand op. Stijn sloeg tegen mijn arm en liep door. We kwamen bij de recreatiezaal uit. Achteraan gingen we de trap op. Ik drukte de code van de deur in en ging de afdeling op. Lisanne zag ons binnenkomen en lachte verbaasd.
‘Wat een verrassing.’
Ik glimlachte, wist ook wel dat ik wat uit te leggen had.
‘We kamen elkaar tegen op het station,’ zei ik maar.
Stijn keek naar het raam, Ruben zat met zijn rug naar ons toe naar buiten te kijken.
‘Ga jij maar eerst,’ zei ik, ‘kijken hoe hij reageert.’
Stijn knikte en liep naar hem toe.
‘Hey, Ruben,’ zei hij zacht.
‘Ha!’
Stijn sloeg een arm om hem heen en praatte zacht. Ruben kraaide. Lisanne stond naast me te kijken. Daarna keek ze naar mij.
‘Wat is dit ineens?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik wilde weten…’
‘Kom,’ zei ze, ‘drinken we wat in de keuken, laat die twee maar even.’
‘Vertel,’ zei ze nieuwsgierig toen we eenmaal zaten.
‘Ik kwam hem tegen op het station. En toen heb ik gevraagd of hij mee wilde gaan.’
‘Zomaar ineens? Dààg, Jarno, dat geloof ik niet.’
‘Hij vroeg hoe het met Ruben ging en of ik hem de groeten wilde doen. Nou ja, je weet hoe het met Ruben gaat sinds Stijn hier niet meer komt.’
‘Dus wou je het uitproberen?’
‘Zoiets.’
‘Jarno, hou je wel rekening met Ruben? Die ziet hem nou weer maar wat daarna?’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Ik snap het ook niet hoor. Eerst wilde je geen contact met Stijn, en nu vraag je hem mee. Ik kan dat niet helemaal rijmen.’
Ik keek schuldig.
‘Wat kijk je ineens raar?’ lachte ze.
‘We hebben elkaar nog een keer gezien naderhand. Bij toeval. Ik ben bij hem thuis geweest, veel uitgepraat.’
‘Goed zo.’
‘Punt erachter gezet, open vragen beantwoord.’
‘Goed zo. Luchtte het op?’
‘Ik weet nu veel meer.’ Ik staarde voor me uit. ‘Hij komt echt van ver.’
‘Dat vermoeden had ik al.’
Ik nam een slok van mijn mok. ‘Knap dat hij nu is waar hij is. Echt. Hij heeft het goed voor elkaar. En hij kan voortreffelijk koken,’ zei ik er lachend achteraan.
‘Je bent blijven eten?’
Ik knikte en keek balorig. ‘En blijven slapen.’
Lisanne grinnikte. ‘O, o, o.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik kan wel raden…’
Ik grijnsde. ‘Meer ga ik je niet vertellen.’
‘Maar dat was eenmalig?’
‘Ja. Afronden. Dat was het. Punt.’
‘Knap dat je dat kunt.’
We hoorden Ruben roepen. Echt vrolijk klonk het niet. Lisanne keken elkaar aan.
‘Gaat niet helemaal goed,’ zei ik.
We stonden op en keken de kamer in. Stijn probeerde hem te sussen maar kreeg een klap tegen zijn hoofd. Ruben protesteerde.
‘A!’
‘Sssht,’ zei Stijn zachtjes.
Hij had zijn hand tegen de wang van Ruben aan en streelde met zijn duim. Met een kreet probeerde Ruben hem weg te duwen.
‘Wat is dit?’ vroeg ik.
Stijn keek naar ons, een beetje wanhopig. Ik liep langzaam op ze af. Toen ik naast ze stond kreeg Ruben mij in de gaten.
‘ Ja!’ schreeuwde hij.
‘Hé, Ruben, wat is er jongen?’
‘Ja!’
Ik zakte door mijn knieën en probeerde hem te knuffelen. Dat liet hij maar half toe. Toch kreeg ik hem wat rustiger. Stijn hield wat meer afstand en bleef kijken.
‘Ruben toch,’ zei ik bijna fluisterend in zijn oor.
‘Ja.’
‘Ruben is lief.’
Hij morde, maar ademde rustiger.
‘Yoghurt proberen?’ zei ik tegen Lisanne.
Lisanne knikte en liep naar de keuken. Ze kwam terug met een bekertje en een lepel. Ik nam het over en hield het voor zijn neus.
‘Lekker,’ zei ik lachend.
‘Ja.’
Ik nam eerst de eerste hap, gaf hem daarna de tweede. Hij lachte weer. Het was nog snel op, zonder al teveel knoeien. Ik gaf hem een kus en kreeg er eentje terug nadat ik het bekertje op tafel had gezet.
‘Daar gaat je theorie,’ zei Stijn. ‘Ik ga wel weg, dat is beter denk ik.’
‘Ga je naar huis?’
Stijn haalde zijn schouders op. Hij keek teleurgesteld.
‘Wacht even op me in het keukentje dan, gaan we samen naar buiten.’
‘Is goed.’
Hij stond op en keek naar Ruben. Ruben keek terug.
‘Dag,’ zei Stijn tegen hem terwijl hij hem een keer over zijn hoofd aaide. Ruben lachte. Stijn glimlachte en liep naar Lisanne toe.
‘A!’
Ruben probeerde zich om te draaien en schreeuwde nog een keer.
‘A!’
Hij kreeg Stijn in het vizier en strekte wild zijn arm.
‘Aaaa!’
Hij krijste echt, boos. Stijn draaide zich om en keek verbaasd. Ruben riep nog een keer, graaide met zijn hand in de lucht.
‘Volgens mij mag je niet weg.’
Stijn hield zijn handen voor zich, hij snapte het ook niet meer. Langzaam kwam hij weer naar ons toe. Ruben ademde zwaar, keek naar elke stap die hij maakte. Stijn ging op zijn hurken bij zijn stoel zitten en pakte zijn hand.
‘Als jij toch eens kon praten jongen,’ zei hij zacht.
‘Ja!’
We lachten tegelijk en keken elkaar aan.
‘Snap jij het nou nog?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee.’
Stijn gaf hem een kus op zijn wang, maar Ruben protesteerde. Hij duwde hem weg.
‘Wat wil je nou?’ vroeg hij zachtjes.
Hij keek Ruben diep in zijn ogen, aaide zijn hand met zijn duim.
‘Ja!’
Ik pakte de andere hand van Ruben en kuste hem. Zijn ogen schoten van mij naar Stijn en weer terug.
‘Ja.’
Lisanne bekeek het van een afstandje. Ik sloeg mijn arm om Ruben heen en hield hem tegen me aan. Ook dat was niet helemaal wat hij wilde. Hij kneep hard in de hand van Stijn, zag ik. Stijn aaide hem een keer over zijn hoofd.
‘Ja.’
‘Ruben is lief,’ zei hij.
‘Ie!’
Stijn lachte. ‘Lief ja.’
Bij toeval kusten we hem tegelijk, ieder op een wang.
‘Ja! Ie!’
We lachten, deden het nog een keer. Ruben sloeg op het tafeltje voor zich, graaide daarna naar mijn hoofd. Hij trok me dichterbij.
‘Ie!’
Ik kuste hem weer.
‘Ja, je bent lief, jongen, dat weet je toch?’
Hij protesteerde weer. Hij sloeg hard op de leuning, slaakte een kreet. Stijn ging weer staan maar daar was Ruben het al helemaal niet mee eens. Snel zakte Stijn weer door zijn knieën.
‘Ah!’
Het klonk wanhopig, alsof hij iets niet voor elkaar kreeg. Ik zuchtte.
‘Af en toe voel ik me zo machteloos,’ zei ik zachtjes voor me uit. ‘Wat wil hij nou?’
Stijn pakte mijn arm en kneep. ‘Het ligt niet aan jou hè? Voel je niet schuldig.’
‘Makkelijk gezegd. Ik wil hem helpen, maar dat lukt me niet altijd.’
Stijn streelde mijn arm.
‘Ja!’ riep Ruben.
Dat klonk niet protesterend. Vrolijk zelfs. Stijn en ik keken naar elkaar en daarna naar Ruben. Die glimlachte. Stijn liet me even los en keek naar hem.
‘A!’
Stijn keek weer naar mij. ‘Denk jij wat ik denk?’
‘Ik weet niet wat jij denkt.’
‘Niet boos worden, maar ik wil iets proberen.’
‘Wat?’
Stijn kwam wat omhoog, pakte mijn kin en drukte een kus op mijn mond. Ik keek even verbaasd in zijn ogen, daarna keken we naar Ruben. Die kraaide. Met een glimlach zo breed, zo had ik hem maar zelden gezien.

‘Mijn god,’ zei ik verbaasd. ‘Dit ga je niet menen.’
‘Ik vrees dat we erachter zijn wat hem dwars zit.’
Ik keek over mijn schouder naar Lisanne. Die keek verbaasd terug, half lachend, haar wenkbrauwen omhoog. Stijn stond op, Ruben volgde hem bewakend met zijn blik. Stijn schudde een keer met zijn hoofd. Het beviel Ruben niets dat Stijn opstond.
‘Rustig maar,’ zei Stijn terwijl hij een stoel dichterbij trok, ‘ik ga nergens heen.’
Ik keek op mijn horloge. ‘Ik moet zo toch echt naar mijn ouders.’
Stijn en ik keken elkaar aan, daarna weer naar Ruben. Het was stil. Niet helemaal, Ruben maakte af en toe een geluid omdat hij aandacht wilde. Ik pakte er een andere stoel bij en ging achterover zitten. Ruben riep, strekte zijn arm. Ik boog voorover en pakte zijn hand. Stijn bekeek het en schudde nog een keer zijn hoofd. Ruben werd weer onrustig. Hij strekte zijn arm naar Stijn en riep. Stijn boog voorover en probeerde zijn hand te pakken. Ruben sloeg er mee op het tafeltje voor hem. Hij keek Stijn strak aan, zwaar ademend.
‘Dit is raar,’ zei Stijn. ‘Wat gaat er allemaal in die kop om?’
‘Geen idee,’ zei ik.
‘Jongens, het is bijna etenstijd,’ zei Lisanne.
Er werd een grote kar binnen gereden. De man die dat deed keek verbaasd en groette Stijn toen. Stijn lachte terug.
‘Er blijft altijd wel wat over, eten jullie hier mee?’
‘Ik moet zo echt gaan,’ zei ik.
‘Jij Stijn?’
‘Nee,’ zei Stijn, ‘ik weet hoe het klaargemaakt is.’
Lisanne lachte. Stijn grijnsde. Ik wilde opstaan, maar Ruben kneep in mijn hand.
‘Ik moet zo echt weg,’ zei ik tegen hem.
Ik gaf hem een kus, Stijn ook. Ruben kraaide, keek naar ons. Stijn grijnsde.
‘Hij geeft niet op,’ zei hij.
‘Niet echt hè?’
Stijn gaf me een kus op mijn wang. Er trok iets door mijn schouders, over mijn rug. Stijn stond op, ik volgde. We draaiden Ruben in zijn stoel naar de tafel.
‘Dag Ruben,’ zei ik met een kus.
‘Ja!’
Stijn lachte en kuste hem op zijn wang.
‘Ja!’
We liepen samen weg, Ruben riep. Stijn keek even om, zwaaide en pakte mijn hand. Ruben lachte en kraaide.

‘Wat moeten we hiermee?’ vroeg Stijn toen we buiten stonden.
‘Ik weet het even niet meer.’
We keken elkaar aan.
‘Dit moeten we echt oplossen Jarno, voor Ruben.’
‘Hoe?’
‘Weet ik ook niet.’
Ik keek nog een keer op mijn horloge. Ik wilde nu niet gaan, dit moesten we uitpraten. Ik pakte mijn telefoon en belde naar huis.
‘Hoi,’ zei ik, ‘er is wat tussengekomen.’

Leuk vond mijn moeder het niet, maar ze deed alsof ze het snapte. En ik moest beloven zaterdag echt langs te komen. Stijn keek naar me terwijl ik belde.
‘Eet je mee?’ vroeg hij toen ik opgehangen had.
Ik knikte.
‘Mooi.’
‘Een maaltijd van een meester-kok sla ik nooit over,’ probeerde ik als grap.
‘Ja dag, vergeet het. Ik weet een hele goede afhaalchinees.’
Lachend reden we weg, bonkend op de velg.

‘Maar wat moeten we hier nou mee?’ vroeg Stijn op zijn kamer.
We zaten tegenover elkaar te eten.
‘Ik weet het niet.’
‘We hadden dit niet moeten doen. Ik bedoel, we weten nu wel wat hem dwars zit, maar dat kunnen we niet voor hem oplossen. Wat hij wil kunnen we hem niet geven.’
‘Nee.’
‘Jij hebt Wijnand. En we kunnen nu wel bij hem op bezoek blijven gaan en net doen alsof, maar dat ga ik niet volhouden. Ik ben ook niet van steen.’
‘Nee, daar gaan we gek van worden.’
‘Ik zie maar één oplossing en dat gaat ie niet leuk vinden.’
‘En dat is?’ vroeg ik terwijl ik het antwoord al wist.
‘Ik blijf weg, ga er niet meer naar toe. Dat zal even vervelend zijn, maar ik hoop dat hij het vergeet als hij me echt nooit meer ziet.’
Ik staarde voor me uit.
‘Zie jij een andere oplossing?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee.’
Stijn zuchtte.
‘Ik vind het lullig voor jou.’
‘Ik kom er wel overheen, Jarno. Het is het beste voor Ruben. Als hij niet weet waar hij aan toe is dan gaat het alleen maar slechter met hem.’
‘Je hebt helemaal gelijk, maar je snapt wat ik bedoel.’
‘Niet over inzitten, echt.’
Stijn ruimde de tafel op en deed de bakjes dicht. ‘Mooi voor morgen. Of neem jij het mee?’
‘Nee, is voor jou.’
Stijn stond op. ‘Koffie?’
‘Ik kan wel een biertje gebruiken.’
‘Heb ik niet in huis, sorry.’
‘Koffie is goed.’
Ik stond op, rekte me uit en liep zijn balkonnetje op. Niet veel later stond Stijn naast me, met twee mokken. Ik blies en nam een slok.
‘Raar, wat er allemaal in zijn hoofd omgaat,’ zei ik terwijl ik de straat in keek. ‘Dat hij snapt hoe het zit tussen jou en mij, wat er geweest is bedoel ik. Ik dacht dat hij alleen maar gezichten herkende, maar er zit veel meer achter.’
‘Ja, inderdaad. Hij is niet gek.’
Ik glimlachte. ‘Nee.’
‘Hij trekt wel een hoop oude wonden open zo, zonder dat hij dat in de gaten heeft.’
Ik keek opzij, Stijn staarde de straat in.
‘Inderdaad,’ zei ik.
‘Het is beter als ik niet meer ga. Niet alleen voor Ruben, ook voor mezelf.’
We keken elkaar aan. Stijn probeerde te glimlachen.
‘Ik ben een warhoofd soms.’
‘Niet. Je hebt het juist goed voor elkaar.’
Stijn haalde zijn schouders op. ‘Soms.’
Ik sloeg mijn arm om hem heen en kuste hem op zijn wang. Hij glimlachte. Ik liet mijn arm om zijn schouder liggen. Stijn zuchtte een keer. Ik trok hem tegen me aan en kuste hem weer.
‘Jarno…’ zei hij half protesterend.
‘Stijn…’ antwoordde ik balorig.
Hij lachte, duwde met zijn schouder. Ik kneep in zijn nek. Hij keek me aan, ik trok hem dichterbij. Of ik wilde of niet, ik kuste hem, hij kuste terug. We zoenden. Stijn wilde me tegenhouden maar ik trok hem mee de kamer in. Ik zette mijn mok op tafel en hoorde dat Stijn hetzelfde deed. Samen vielen we op zijn bed.
‘Ik weet dat het niet kan,’ zei ik, ‘maar nog één keer.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Nee,’ zei ik terwijl ik me op hem draaide. ‘Ik moet dit ook niet doen.’
‘Waarom doe je het dan? Waarom zeg je dan dat het niet kan?’
Ik duwde en voelde zijn erectie door zijn broek heen.
‘Omdat ik dit niet kan maken. We weten allebei dat… Nou ja, ik ga me schuldig voelen. Ik laat je daarna weer gewoon alleen achter.’
Stijn duwde terug met zijn heupen en grijnsde. ‘Maak je om mij maar geen zorgen.’

© 2012 Oliver Kjelsson