Mysterie (deel 10)

‘Hoe was het bij toneel gisteravond?’
Gert reed naast me naar school, zoals altijd.
‘Goed. Daverend applaus zelfs.’
Gert keek me lachend aan.
‘Ik heb gisteren voor het eerst gezoend op toneel.’
‘Met Kelvin?’
‘Met Kelvin.’
‘Hoe was het?’
‘Raar. Spannend. Maar wel oké.’
‘Zoenen? Met eh…’
‘Met alles erop en eraan ja.’
‘Alles?’
‘Alles.’
‘Jezus.’
Ik glimlachte. Het gaf me nog steeds een onoverwinnelijk gevoel nadat ik dat gedaan had. Ik had het bijna onmogelijke gepresteerd, zo voelde het. Ik had iets gedaan wat een hoop anderen niet zouden durven.
‘Dat je dat kunt.’
‘Het viel ook niet mee. Kelvin ging bijna dood volgens mij.’
‘Zou ik ook doen als ik met jou moest zoenen.’
‘Zeg! Ik had mijn tanden gepoetst hoor! En een pepermuntje vlak ervoor.’
Gert lachte. ‘Maar dan nog. Zoenen met een jongen…’ Hij trok er een vies gezicht bij.

Op school kwam Albert meteen naar me toe.
‘Hey,’ zei ik vrolijk. ‘Hoe was het gisteren met hem?’
‘Goed wel, denk ik.’
‘Was er iets dan?’
‘Nee hoor,’ zei hij snel. ‘Hij vond het leuk dat ik het huiswerk kwam brengen.’
‘Hoe ging het met zijn enkel?’
‘Goed denk ik. Niet echt over gehad. Ik ben ook niet zo lang gebleven, ik moest weer verder.’
Ik werd geroepen door Gert. Albert maakte daar gebruik van om naar binnen te gaan. Ik keek hem na. Hij deed vaag. Er was iets. En het had met Loïc te maken. Wat nou weer?

In de pauze kwam Albert weer naar me toe.
‘Heb jij tijd vanmiddag?’
‘Niet veel. We zijn laat uit vandaag.’
‘Ga je mee naar Loïc?’
‘Is goed. Maar niet te lang. Ik krijg bezoek vanavond. Die jongen van toneel komt langs.’
‘Ik kan ook niet te lang blijven hoor.’
‘Doen we.’
‘Fijn.’
‘Albert? Is er iets?’
‘Nee.’
‘Echt niet?’
Hij glimlachte. ‘Nee, echt niet.’
Ik geloofde er geen bal van. Maar als hij het niet wilde vertellen, dan niet. Ik kwam er nog wel achter. Was het niet van hemzelf, dan wel via Loïc. Hoewel… Die kon ook goed toneel spelen.

Zwijgend reden we naar Loïc. Albert keek alsof er niets aan de hand was, maar ik zag aan zijn gezicht dat hij opgelucht was dat ik mee ging. Zijn tante deed open.
‘Hallo jongens.’
Ik stelde me voor.
‘Ben jij nou Joshua. Jou heb ik toen aan de telefoon gehad toch?’
Ik knikte. Ze was vriendelijk. Loïc zat aan tafel, hoofd op zijn hand, boek open en getergd naar zijn rekenmachine kijkend.
‘Lukt het?’ lachte ik.
Hij keek op. ‘Hé, Joshua. Jij ook hier? Nee, het lukt niet. Ik snap er geen zak van.’
‘Wiskunde?’
‘Ja.’
‘Je bent niet de enige. Als hij dat morgen uitgelegd heeft kom ik er wel op terug.’
Hij lachte.
‘Dat is toch niet zo moeilijk?’ kwam Albert er tussendoor.
Loïc ging achterover zitten. ‘Leg het eens uit dan.’
Albert ging op de stoel naast hem zitten. Hij keek naar het papier waar Loïc op bezig was geweest.
‘Kijk,’ zei hij en begon uit te leggen.
Ik keek ondersteboven mee. Zoals hij het uitlegde was het best te begrijpen. Als ik oplette tenminste. Ik zat meer naar Loïc te kijken. En naar Albert. Ik kon niet ontdekken dat er iets gebeurd was waardoor Albert zo raar deed vanmorgen. Loïc knikte af en toe. Zijn tante kwam binnen.
‘Willen jullie iets drinken?’
Albert keek naar me, hij zat nog met zijn jas aan.
‘Graag,’ zei ik.
Zoveel tijd hadden we nog wel. Albert stemde toe.
‘Loïc?’
‘Ja, lekker.’
Niet veel later was ze terug. Ze zette de glazen op tafel. ‘Alsjeblieft jongens,’ zei ze vrolijk. Het laatste glas zette ze naast Loïc neer. ‘Loïc,’ zei ze.
De manier waarop ze het zei. Kortaf. Niet vriendelijk. Albert keek naar me. Ik wist wat hij dacht, ik snapte nu ook wat hij bedoelde vanmorgen. Dit was er dus. Er hing een rare sfeer tussen Loïc en zijn tante. Albert dronk snel.
‘Ik moet zo gaan,’ zei hij.
‘Ik ga met je mee.’
Loïc liet ons uit, de vrolijkheid zelf. Ik reed nog een stukje mee met Albert. Op de hoek van de straat hield ik hem tegen.
‘Was dat gisteren ook zo?’
Albert knikte.
‘Dus er was wel wat?’
‘Ik vind het raar. Ik schrok er gisteren van. Loïc zegt altijd dat zijn oom en tante zo tof zijn, maar er is iets.’
‘Misschien hebben ze ruzie gehad, meningsverschil.’
‘Misschien.’
‘Albert, je kent Loïc. Hij was het liefste in zijn eigen huis gaan zitten. Dat gaat niet, dus zit hij daar. Ik kan me niet voorstellen dat Loïc af en toe niet laat merken dat hij weg wil daar.’
Albert keek weer een beetje opgelucht. ‘Dat zal het wel zijn.’
Ik glimlachte. ‘Ga daar maar van uit. Ik ga nu echt, anders ben ik veel te laat.’
‘Moet je repeteren vanavond?’
‘Ja, Kelvin en ik repeteren nog een extra avond apart, omdat we veel moeten doen.’
‘Succes.’
‘Dank je.’ Ik dacht even na. ‘Albert?’
‘Ja?’
‘Als we dat toneelstuk opvoeren, heb je zin om dan ook te komen kijken? Gert en Loïc zijn er ook.’
‘Ja, leuk,’ reageerde hij gretig.
‘Ik ga een kaartje voor je regelen.’
‘Leuk.’ Hij maakte aanstalten om te gaan rijden. ‘Tot morgen!’
Ik keek hem na. Aparte jongen. Goed hart, dat wel.

‘Wat moeten we nu nog repeteren eigenlijk?’ vroeg Kelvin ‘s avonds. Hij lachte. ‘Dat zoenen lukt nu wel.’
‘Wat dacht je van de rest van de teksten? Ik heb er nog niet veel naar gekeken.’
‘Nee, ik ook niet. Door dat zoenen was de rest maar bijzaak.’
‘Kom,’ zei ik terwijl ik vanaf mijn bed met gestrekte arm het script pakte. ‘Vanaf de scène na de zoen.’
Kelvin bladerde en vouwde de bladzijde om toen hij gevonden had wat hij zocht. Hij keek naar me.
‘Toch vraag ik me af…’
‘Wat?’
‘Ben eens heel eerlijk?’
‘Waarover?’
‘Wat denk je? Op school twijfelen ze al, maar na gisteren ik ook. Ben jij nu homo of niet?’
Ik zuchtte en liet me achterover op mijn bed vallen. ‘Kelvin…’
‘Nou? Ey, het geeft niet als het zo is hoor.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Het is niet zo.’ Ik keek even naar boven. ‘Ik wou dat iedereen er eens over op hield.’
‘Sorry. Maar je moet toegeven…’
‘Het zal wel. Ik weet wie en wat ik ben. Klaar.’
Kelvin keek even onderzoekend maar keek snel weer normaal toen hij mijn vernietigende blik zag. Ik was er klaar mee. Ik was gewoon mezelf, en niemand die daar iets over had te zeggen. Ook Kelvin niet. Kelvin pakte het script en begon vanuit het niets de eerste zin te spelen. Ik was er maar half bij met mijn gedachten. Ik dacht aan school, aan alles wat iedereen van mij dacht. Ik dacht aan Albert, aan Loïc. Ik was zwaar afgeleid. Toen ik halverwege per ongeluk “Loïc” zei in plaats van de echte naam van Kelvin’s karakter was het compleet. Kelvin keek me verbaasd aan, inclusief grijns. En ik was vanaf dat moment helemaal de kluts kwijt. Wat was er met mij aan de hand? Ik begon de grip op alles te verliezen.
‘Ophouden maar voor vandaag?’ vroeg hij serieus en bezorgd.
‘Ja, doe maar. Volgende week weer. Zullen we alles de komende week zelf instuderen? Gaan we volgende keer verder.’
‘Is goed. Maar Joshua? Ik weet niet wat je dwars zit, maar als je wil praten dan ben ik er voor je. Vergeet dat niet.’
Ik glimlachte flauw. ‘Dank je.’
Met een klap op mijn schouder liep hij mijn kamer uit, de trap af naar beneden. Bij de voordeur bleef hij staan.
‘Ik geloof je hoor,’ zei hij. ‘Ik weet dat je het me zou vertellen als het zo was. Zo goed ken ik je ondertussen wel. Maar pieker niet zoveel, waar het ook over gaat. Je bent oké.’
‘Dank je,’ zei ik. ‘Maar ik weet niet meer wat ik moet denken.’
‘Ga eens een paar maanden terug,’ knipoogde hij. ‘Wat voelde je toen? Wat dacht je toen? Ik zou vanaf daar weer verder denken.’
Ik glimlachte.
‘Toneel doet rare dingen met je. En die Loïc…’ Kelvin schudde met zijn hoofd. ‘Rare jongen. Ik weet niet wat dat is. Je moet van hem houden, of je wilt of niet. Ik kan me voorstellen dat die alles op zijn kop gooit bij je.’
Ik knikte.
‘Hij pakt mij ook.’
Ik keek verbaasd.
‘En dan ken ik hem verder niet eens, heb ik veel meer afstand. Dit klinkt misschien gek, maar die avond, toen jij even zoende met hem… Ik was jaloers op een of andere manier. Waarom wel met jou en niet met mij.’
‘Echt?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet wat dat is. En geloof me, ik ben net zoals jij hoor.’
‘Zou het medelijden zijn met hem?’
‘Misschien. Maar het is meer. De manier hoe hij contact heeft met je. Ik kende hem niet, maar hij straalde meteen warmte uit naar me. Apart.’
‘Ontwapenend.’
Kelvin lachte. ‘Laten we het daar maar op houden.’ Hij pakte zijn fiets. ‘Ik ga. Doe je voorzichtig? Laat je niet gek maken.’
‘Ik ga mijn best doen,’ lachte ik terug.
Kelvin knipoogde en reed weg. Ik deed de voordeur zachtjes dicht. Kelvin had het goed voor elkaar, bedacht ik me. Hij snapte wat er aan de hand was. Het zette me aan het denken. Ik kon alles een beetje een plek geven in mijn hoofd.

Albert kwam de volgende dag weer naar me toe. Gezicht niet vrolijk.
‘Kun jij vanmiddag naar Loïc gaan? Ik moet meteen naar huis.’
‘Ja hoor, dat lukt wel.’
‘Dank je.’
Hij twijfelde weer of hij nog wat ging zeggen of niet. Ik wist ook niet wat ik er mee moest.
‘Zal ik hem de groeten doen?’
‘Ja,’ zei hij berustend. ‘Als je dat wilt doen.’
Meer kon ik niet zeggen. Mariska kwam bij ons staan. Ik zag Gert meteen kijken.
‘Ik heb een kaart voor Loïc,’ begon ze meteen, ‘om hem beterschap te wensen. Hebben jullie een adres?’
Van binnen glimlachte ik. Die schaamde zich nergens voor. Ze kocht een knuffelbeestje voor hem, wilde hem een kaart sturen en iedereen mocht het weten, leek het wel.
‘Ik kan hem wel meenemen,’ zei ik. ‘Ik ga er vanmiddag even naar toe.’
‘Nou, ik verstuur hem wel,’ aarzelde ze.
‘Heb jij het hele adres bij de hand?’ vroeg ik aan Albert.
‘Nee, heb ik niet. Ik kan er zo naar toe fietsen, maar ik weet het zo niet uit mijn hoofd.’
Mariska twijfelde. Albert en ik wisselden een blik uit die veel zei. Geen adres geven.
‘Kun jij hem meenemen dan?’ vroeg ze na lang nadenken.
‘Doe ik.’
‘Dank je,’ zei ze vrolijk terwijl ze me, een beetje stiekem voor de rest, een envelop gaf.
“Ik zal hem een kus van je geven,” dacht ik balorig toen ze zich meteen omdraaide. Ik stopte de envelop meteen in mijn tas. Gert keek nog steeds.

‘Wat was dat net?’ vroeg hij nieuwsgierig toen we na de pauze naar het lokaal liepen.
‘Wat? Die kaart?’ Geen tijd voor geheimzinnigheid, hij had hem gezien, dat wist ik ook.
‘Ja.’
‘Voor Loïc,’ zei ik zacht genoeg zodat niemand anders het kon horen.
‘Loïc?’
‘Wat dacht je dan? Voor mij?’ Ik zei het spottend.
‘Ja, eigenlijk wel.’
Ik keek hem aan. ‘Ik ben homo, weet je nog wel. Afgeschreven. Loïc is aan de beurt.’
Hij keek bedrukt.
‘Gert, alsjeblieft. Doe me een lol. En jezelf. Zet haar uit je hoofd.’
Hij zuchtte en zweeg.
‘Je verdient beter.’
Hij keek verbaasd. En nog dankbaar ook. Met een knipoog stootte ik hem even aan net voor we het lokaal in gingen.

Onderweg naar Loïc lette ik op dat niemand me volgde. Geen Mariska te zien. Gelukkig maar. Ik liet mijn stuur los, en zocht in mijn tas naar haar kaart. Dichtgeplakt. Natuurlijk. Jammer, dat wel. Ik was wel benieuwd wat ze er in had gezet. Misschien dat Loïc hem open maakte waar ik bij was. Mijn telefoon ging. Ik stopte snel de kaart weer terug in mijn tas, maar voordat ik mijn telefoon kon pakken hield hij al weer op. Ik keek en zag dat Albert me gebeld had. Ik belde hem maar even terug.
‘Hey, ik was net te laat,’ lachte ik toen hij opnam.
‘Loïc sms’te me net. Hij is thuis.’
‘In zijn flatje?’
‘Ja,’ zei hij veelbetekenend.
‘Dan rij ik daar naar toe,’ zei ik luchtig.
Het bleef even stil.
‘Ik laat je wel weten hoe het met hem gaat,’ raadde ik zijn gedachten.
‘Ja,’ klonk het toch nog een beetje bezorgd, ‘graag.’
‘Komt goed, Albert.’
We hingen op en ik reed door. Ik fietste door zijn dorp, keek toch nog een keer om me heen voordat ik mijn fiets neerzette. Ik belde aan, zonder iets te zeggen drukte hij op de knop boven, want de deur zoemde. Ik drukte hem open en liep naar boven. Zijn voordeur stond al op een kier. Ik liep naar binnen.
‘Ja sorry,’ hoorde ik hem zeggen voordat ik mijn mond open kon doen, ‘ik was de tijd vergeten. Ik stond nog onder de douche.’
Hij kwam tegelijk met mij de huiskamer in, hij in badjas, handdoek over zijn hoofd, zijn hand wreef ermee door zijn haar. Zijn badjas hing een stukje open.
‘Hoi,’ zei ik, ‘geeft niets.’
Zijn hand hield stil alsof hij schrok. Hij trok de handdoek van zijn hoofd en keek me aan.
‘Hé, ben jij het?’ Dat klonk vrolijk en verbaasd.
‘Ja, Albert moest meteen naar huis. Hij vroeg of ik wilde gaan vandaag.’
‘Maakt niet uit. Ook gezellig. Wil je wat drinken?’
Ik keek naar hem, hij knoopte zijn badjas dicht nadat ik nog net een blik kon werpen en kon zien dat hij er niets onder aan had. Ik lachte toen ik verder naar beneden keek.
‘Bij de Blokker geweest?’
Hij keek naar zijn ingepakte voet met de plastic tas. ‘Ja. Deze was groot genoeg,’ lachte hij. ‘Het mag nog niet nat worden,’ zei hij er serieus achter aan, alsof hij dat uit moest leggen.
‘Snap ik.’ Loïc liep naar de keuken en pakte twee glazen.
‘Waar zijn je krukken?’
‘Daar,’ wees hij naar de hoek bij de deur. ‘Ik hoef ze niet meer de hele dag te gebruiken. Hier in huis gaat het wel. Als ik naar buiten ga heb ik ze nog wel nodig. Maar hier, die korte stukjes…’
Hij plofte in de bank. ‘Eerst wat drinken, huiswerk kan straks ook wel. Of moet je snel weer weg?’
‘Nee, ik heb nog wel even.’
Hij ging scheef in de bank zitten, zodat zijn voet er op kon liggen. Ik pakte de stoel er schuin tegenover. Hij boog voorover en wurmde aan de plastic tas. Het lukte niet echt.
‘Kutplakband.’
‘Zal ik een schaar pakken?’
‘Graag. In de la daar.’
Hij wees naar de keuken. Ik ging bij zijn voet zitten en knipte voorzichtig het plakband los. Ik maakte het verder open en schoof de zak voorzichtig van zijn voet.
‘Ja, die stinkt, sorry.’
Ik keek naar hem. ‘Maakt niet uit,’ lachte ik.
‘Je bent zorgzaam,’ zei hij uitdagend.
‘Sinds wanneer is een stukje plakband doorknippen zorgzaam,’ lachte ik.
‘Je weet best wat ik bedoel.’
Hij zat weer achterover, zijn badjas was weer wat open geschoven. Hij volgde mijn blik en legde hem weer goed. Maar ik had genoeg gezien.
‘Ik heb nog iets voor je,’ zei ik maar om de aandacht af te leiden.
Ik pakte de kaart van Mariska uit mijn tas en gaf het hem.
‘Dank je,’ zei hij vrolijk.
‘Nee, niet van ons,’ zei ik maar meteen.
Nu keek hij nieuwsgierig. Hij maakte de envelop open en keek in de kaart. Hij keek grijnzend naar me. Nonchalant gooide hij hem op tafel, in mijn richting. Ik keek vragend, hij knikte. Ik pakte hem en keek. Erg spectaculair was het niet, had ik ook niet verwacht. Maar de drie kruisjes als kusjes zeiden veel.
‘Wat moet ik daar nou mee?’ Hij lachte.
‘Niks waarschijnlijk,’ zei ik balorig.
‘Maak er eens werk van,’ zei hij. ‘Dan ben ik er van af.’
‘Dag, echt niet.’
‘Waarom eigenlijk niet?’
‘Begin je nou alweer? Ik heb niks met haar, mijn typ niet. Vergeet het.’
‘Tsja…’
‘Ow, ja,’ zei ik overdreven, ‘er was nog iets. Zij ziet mij niet zitten, da’s waar ook.’
Hij lachte. ‘Daar kun je aan werken.’
‘Vergeet het.’
‘Toch homo?’
Ik keek meteen strak.
‘Grapje, Joshua.’
‘Leuk. Erg leuk.’
Hij lachte.
‘Als iedereen die niet verliefd is op Mariska homo is, dan krijg je het nog druk.’
‘Stel je eens voor,’ zei hij lachend, zijn armen naar boven uitstrekkend.
Ik lachte.
‘Huiswerk?’ vroeg Loïc.
‘Goed idee. Anders komt het er niet meer van.’
Loïc stond op. Zijn jas viel weer opnieuw open. Hij vouwde hem weer dicht en ging aan de tafel zitten. Ik pakte de stoel naast hem. Ik haalde het briefje waar ik alles op had geschreven uit mijn agenda.
‘Het is niet zoveel.’
‘Heb jij toevallig dat wiskunde bij je?’
Ik lachte. ‘Hij heeft het uitgelegd vandaag. Ik heb het in mijn schrift staan.’
‘Geef eens, dan schrijf ik het over.’
‘Het is veel hoor.’
Hij schoof zijn stoel naar achteren. ‘Ik scan het wel, mijn computer staat toch aan.’
Ik gaf hem het schrift, hij liep hinkend naar zijn pc en legde mijn schrift op de scanner die op een plank er boven stond. Hij ging weer zitten. Langzaam kwamen mijn aantekeningen in beeld. Na de eerste bladzijde stond hij weer op en scande de volgende. Ik ging bij hem staan.
‘Die bladzijde moet je ook hebben.’
Hij keek even over zijn schouder en glimlachte. ‘Mooi.’
Weer stond hij op en ging weer zitten. Volgende scan. Hij keek nog eens naar het scherm.
‘Hoe moet ik dat zien?’ wees hij.
Ik legde mijn hand op zijn schouder en keek voorovergebogen met hem mee.
‘Dit is opgave 5,’ zei ik met mijn vinger bij het beeldscherm, ‘en dat is 7. Opgave 6 staat op de andere bladzijde.’
‘Nee, erg logisch,’ zei hij afkeurend.
‘Sinds wanneer is wiskunde logisch?’
Hij lachte. Hij hing achterover en keek me aan.
‘Dank je,’ zei hij glimlachend.
‘Graag gedaan,’ zei ik.
Hij strekte zijn arm achter mijn hoofd langs en aaide een keer door mijn haar. Ik glimlachte verlegen en bleef in zijn ogen terug staren. Ik kneep nog een keer in zijn schouder. Zijn hand drukte achter op mijn hoofd, ik boog verder voorover waarna hij me even knuffelde.
‘Jullie zijn veel te goed voor mij,’ zei hij serieus.
Hij zei het veel te zacht, zijn stem kriebelde in mijn oor.
‘Waarom? We doen het graag hoor. Jij bent te streng voor jezelf misschien.’
Hij liet me los en zuchtte. Ik haalde mijn schrift van zijn scanner en vouwde het weer dicht.
‘Meer is er niet. Zal ik het je nog even uitleggen?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, hoeft niet. Ik ga er eerst zelf naar kijken. Als ik het dan nog niet snap dan vraag ik het wel.’
Ik liep weer terug naar de tafel. Ik vond het wel weer even genoeg. Loïc werd aanhankelijk. Dit was erg ongemakkelijk allemaal. Ik zat al toen hij weer naar de tafel kwam. Hij liep achter me langs, ineens voelde ik een kus op mijn wang, vlak bij mijn oor.
‘Dank je wel,’ zei hij.
‘Loïc…’ zei ik een beetje schor.
Zijn armen sloegen van achter om me heen, zijn kin lag op mijn schouder. Zijn handen pakten zijn polsen voor me op mijn borst. Zijn wang zat tegen mijn oor. Hij wreef er zachtjes mee op en neer. Hij trok me scheef, terwijl hij weer op de stoel naast me ging zitten. Ik kon geen kant op. Ik hing tegen hem aan. Ik probeerde bij te draaien wat me maar half lukte. Mijn hoofd lag tegen zijn borst, zijn hand kneep zachtjes in mijn nek. Ik voelde een kus, boven op mijn hoofd. Mijn wang zat tegen zijn borst, die traag op en neer ging met zijn ademhaling.
‘Loïc… Kom op.’
‘Alsjeblieft,’ zei hij.
‘Je weet hoe ik er over denk, hoe ik ben.’
Hij zuchtte, maar liet me niet los.
‘Loïc, je was toch verliefd? Ga daar dan voor. Die kan misschien wat ik je niet kan geven.’
‘Dat wordt nooit wat.’
‘Dan weet je pas als je het gevraagd hebt.’
‘Vergeet het. Ik zal er aan moeten wennen dat het niets wordt met hem.’
‘O,’ zei ik ineens lachend. ‘Dus ik ben tweede keus?’
‘Zo moet je dat niet zien.’
‘Zo moet ik dat niet zien? Hoe dan wel?’
‘Gewoon, goede vrienden.’
Ik wurmde me los en ging recht zitten.
‘Graag.’ Ik lachte een beetje nerveus. ‘Loïc, je weet dat dit nooit wat kan worden. Je kunt me wel proberen te verleiden met dat goddelijke lichaam van je, maar dat gaat niet lukken.’
Hij lachte. ‘Sorry.’
Ik keek hoe hij zijn badjas weer dicht deed. Er klikte iets in mijn hoofd. Ineens vielen alle puzzelstukjes op zijn plaats. Ik ging staan.
‘Wat kijk je?’
‘Ik snap iets niet. Jij wist helemaal niet dat ik zou komen.’
‘Nee, mooie verrassing.’
‘Jij dacht dat Albert zou komen.’
Kleurde hij nou?
‘Ja. ”Ik was de tijd vergeten”,’ zei ik lachend en uitdagend terwijl ik met mijn vingers het gebaar maakte van twee aanhalingstekens. ‘Terwijl je kort ervoor nog een berichtje naar hem stuurt dat je hier zit, en niet bij je oom en tante.’
Hij keek betrapt naar me. Hij grijnsde.
‘Je was de tijd niet vergeten hè? Toevallig uit de badkamer komen, jas half open, net doen alsof je jouw haar nog aan het drogen bent. Je schrok toen je mijn stem hoorde, of niet?’
Hij zweeg.
‘Het is Albert hè?’ vroeg ik begripvol. ‘Het was geen toeval dat jij zo uit de douche kwam.’
Hij keek naar me, neutrale blik. Daarna knikte hij.
‘Jezus, Loïc.’
Hij zuchtte, zat er verslagen bij. Ik kreeg medelijden met hem. Ik stak mijn hand uit, trok hem omhoog en hield hem vast. Hij hing gewillig tegen me aan, liet zich troosten.
‘Je maakt het jezelf wel moeilijk,’ probeerde ik luchtig te zeggen.
‘Geloof je me nu, dat het onmogelijk is?’
‘Een beetje. Maar wie weet…’
‘Vergeet het, Joshua.’
Zijn hand wreef over mijn rug op en neer, steeds lager. Ik liet hem los, duwde me van hem af.
‘Loïc, kappen nou, straks trap ik er nog in ook.’
Hij lachte. ‘Nou…’
‘Vergeet het, Casanova.’
Hij lachte en pakte me weer vast. ‘Nee, niet om je te verleiden. Gewoon, omdat je een goede vriend bent.’
Het was al laat, ik had al weg moeten zijn. ‘Dat doe ik graag. Jij bent het ook,’ zei ik zacht.
‘Dank je.’
‘Ik moet zeggen, goede versiertruc met die badjas,’ grinnikte ik.
Hij lachte. ‘Goed hè?’
‘Ik vraag me af hoe hij gereageerd zou hebben.’
Hij lachte en hinkte door de kamer.
‘Nee, gaat lekker zonder die krukken.’
‘Gaat best.’ Dat was weer de eigenwijze Loïc.
‘Ontvang ons nou gewoon bij je oom en tante, dat scheelt al een stuk,’ lachte ik. ‘Tenzij je Albert echt wilt versieren.’
‘Ik woon weer gewoon hier,’ zei hij.
Het was de manier waarop hij het zei.
‘Dat klinkt niet logisch.’
‘Nee, maar dat is gewoon zo.’
‘Heb je ruzie met ze?’
‘Nee.’ Hij keek me met een ruk aan, strak. Ik had beet.
‘Wat was dat gisteren?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Jij en jouw tante. Ze was heel vrolijk tegen mij en Albert, maar erg kortaf tegen jou.’
‘Dat was niks. Je kunt maar beter gaan nu, denk ik.’
‘Loïc?’
‘Nee, laat maar, Ik wil het er niet over hebben.’
‘Dus er was wel wat?’
‘Ik zei laat maar. Niet naar vragen. Dat zijn mijn zaken.’
‘Als je wilt praten,’ begon ik.
‘Dat wil ik niet,’ zei hij beslist. Hij had de deur naar de gang al open. ‘Je kunt nu beter gaan, anders ben je echt te laat thuis. Morgen ben ik naar het ziekenhuis, dus jullie hoeven niet te komen morgen.’
‘Loïc…’
‘Ga nou. Laat me. Komt wel goed. Geloof me.’
Zijn hand lag tegen mijn rug en duwde. Ik keek naar hem maar wist niet wat ik moest zeggen.
‘Loïc, als ik kan helpen…’
‘Dat kun je niet. Bedankt voor het huiswerk.’
Ik liet me naar buiten duwen, ik kon nog net “dag” zeggen.
‘Dag,’ zei Loïc bijna verontschuldigend.
Ik zwaaide nog een keer. Hij zwaaide terug met een glimlach alsof ik me nergens zorgen over hoefde te maken. Daarna liep ik naar beneden, pakte mijn fiets en twijfelde of ik terug moest gaan. Ik wist het niet. Ik reed de straat uit, twijfelde nog steeds. Daarna reed ik door. Ik moest hem maar even de tijd geven. Ik voelde me niet goed. Ik maakte me zorgen. Ik was te dicht in zijn buurt gekomen. Ik mocht veel, maar er was duidelijk iets waar ik me niet mee mocht bemoeien.

Die avond lag ik nog lang wakker. Alles ging weer door mijn gedachten. Van zijn badjas tot aan het moment dat hij toegaf verliefd te zijn op Albert. Maar wat was er nou aan de hand met zijn oom en tante? Er was iets gebeurd, dat snapte ik nu ook wel. Maar waarom was hij zo vastberaden dat ik hem niet verder mocht vragen? Ik viel bijna in slaap tot ik ineens weer klaar wakker was.

Wat moest ik in godsnaam tegen Albert zeggen?
© 2010 Oliver Kjelsson