Ik hing tegen de wand van de lift, met mijn hoofd achterover. Er zat een metalen rekje voor de TL-balk. Alles zakte. De lift naar de begane grond, de moed in mijn schoenen. Zijn vader en ik waren het er over eens; hij had geen kluisje in de klimhal, de sleutels waren ook te groot voor een kluisslotje. Het waren duidelijk een sleutel van een gewoon slot en nog een speciale sleutel. Een sleutel met een zwart stuk, geen kartelrand maar gaatjes en bolletjes, aan beide kanten verschillend, die niet zomaar bij te maken was. Hij had ze me laten zien; mijn voordeur en de deur van de hal beneden die je, omgedraaid, ook voor de berging kon gebruiken. Dit was foute boel en het gaf me een raar gevoel. Zijn vader liep met de sleutels van mijn appartement in zijn zak! Ik kon me de wanhoop wel voorstellen, hij wilde weten wat er met zijn zoon gebeurd was. Had hij daar ook niet gewoon recht op? Ik wilde het hem bijna vertellen, maar hield toch mijn mond. Ik wist dat het een autoritaire vent was, rechtlijnig, niet gemakkelijk tegen Friso, maar ik had medelijden met die man. En met zijn vrouw. Ik zuchtte. Dit voelde allemaal heel erg ongemakkelijk. Ik kon maar één conclusie trekken; dit ging een heel aparte coming out worden van Friso.
Bij de uitgang van het ziekenhuis stond Hessel op mij te wachten. Ik was verbaasd, maar het voelde goed. Hem had ik nu even nodig.
‘Gaat het?’ was het eerste wat hij vroeg.
Hij vroeg niet naar Friso, hij vroeg naar mij. Ineens schoot er van alles door me heen, ik had geen weerstand meer, vocht tegen mijn tranen.
‘Kom,’ zei hij zonder een antwoord af te wachten, ‘we gaan weg hier.’
Met zijn hand zachtjes tegen mijn rug nam hij me mee naar buiten.
‘Ik wil naar huis,’ zei ik voor me uit.
‘Hoe was het?’
Ik leunde met mijn rug tegen de auto. ‘Dit geloof je nooit. Korte samenvatting; zijn vader loopt met mijn huissleutels op zak.’
Hessel schudde een keer snel met zijn hoofd. ‘Je slaat een paar stukken over geloof ik.’
‘Mijn huis. Bier. Je blijft eten. Dan vertel ik je alles.’
Hij lachte, wat bij mij voor het eerst weer een grijns op mijn gezicht toverde. ‘Ik volg je,’ zei hij. ‘Mijn auto staat daarachter.’
In gedachten reed ik naar huis, met het vertrouwde gevoel dat Hessel achter me reed, in mijn binnenspiegel. Ik had even de tijd alles op een rijtje te zetten, maar voor mijn gevoel was ik niet alleen. Thuis liep ik meteen naar de koelkast, trok twee biertjes open en zette ze op tafel.
‘Biertjes,’ zei ik op de overdreven Marnick manier.
Hessel glimlachte en hield zijn flesje even naar mij omhoog. ‘Vertel,’ zei hij nieuwsgierig.
Ik zuchtte, staarde voor me uit. Ik zag alles weer op mij netvlies komen, Friso hulpeloos in dat bed, gips, slangen, draadjes, apparatuur. Langzaam werden mijn ogen vochtig, ik veegde een keer langs mijn wang. Hessel stond op, kwam naast me zitten en sloeg een arm om me heen. Toen brak ik.
‘Ik wist het wel,’ zei hij zachtjes. ‘Ik ken je al langer dan vandaag. Ik wist wel dat ik je op moest wachten daar. Laat maar effe gaan jongen.’
‘Het is echt een zielig hoopje,’ zei ik. ‘Behoorlijk van de wereld, hij slaapt veel en als hij wakker wordt vecht hij om niet weer opnieuw in slaap te vallen.’
Hessel wreef een keer over mijn rug.
‘Jort was er bij, zijn ouders waren gelukkig even weg. Toen Jort tegen hem zei dat ik er was, deed hij meteen zijn ogen open. Hij is een stukje kwijt. Hij weet nog dat hij fietste, maar daarna is het een zwart gat.’
‘Dat is toch normaal?’
Ik knikte. ‘Maar ze maken zich zorgen. Ze hebben met mensen gebeld, waar hij dat feestje had. Of hij misschien iets gebruikt had, waardoor hij misschien die vrachtwagen niet gezien heeft. Die hebben verteld dat hij weg was gegaan, dat hij nog ergens anders naar toe moest. Niemand weet natuurlijk waar hij is geweest, en hij blijft volhouden het ook niet meer te weten.’
‘En die sleutels?’
‘Ik stond al in de lift, nam net afscheid van zijn vader toen hij er over begon. Ze hebben alles van hem mee naar huis genomen, zijn telefoon, zijn geld. Toen zijn ze ook de sleutels van mijn huis tegen gekomen. Ze snappen niet waar die van zijn. Zijn vader heeft ze me laten zien, vroeg zich af of ze misschien van een kluisje of zo bij de klimhal waren.’
Hessel schudde zijn hoofd. ‘Wat heb je gezegd?’
‘Niets. Ik heb gezegd dat we geen eigen kluisjes hebben daar. We waren het er allebei ook wel over eens dat het geen sleutels waren voor een kluisje, maar iets voor een voordeur of zoiets.’
‘Die laat nu dus waarschijnlijk aan iedereen die sleutels zien of iemand die herkent.’
‘Dat zal wel ja.’
‘De sleutels naar de oplossing van de vraag waar hij nog geweest is.’
Ik knikte. ‘Ze gaan maandag verder onderzoek doen. Ze vertrouwen het niet. Het is normaal dat je een stukje kwijt bent na zo’n klap, maar niet de hele nacht er voor. Zeker niet als je nog wel weet dat je op de fiets hebt gezeten.’
‘Begrijp ik nou goed dat Friso een zooi onderzoeken krijgt, eigenlijk alleen maar omdat hij thuis niet wil vertellen dat hij bij jou geslapen heeft?’
‘Daar komt het in het kort op neer.’
Hessel zuchtte.
‘Kortom, het gaat beter met hem dan iedereen denkt. En hij laat het zo maar gebeuren.’
‘Heb je het er met hem over gehad?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Daar zijn we niet aan toe gekomen. Om eerlijk te zijn, op dat moment dacht ik daar ook niet aan. We zijn maar even alleen geweest samen.’
‘Maar verder gaat het wel goed met hem?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Naar omstandigheden. Ik zeg je eerlijk, het viel me niet tegen. Zijn pols en been zijn gebroken, dat zal waarschijnlijk wel revalidatie worden. Zoals zijn vader al zei; klimmen zal er de komende tijd wel niet in zitten.’
‘Joh, nee…’
Ik keek in het spottende gezicht van Hessel. Daar kon ik om lachen. Ik stond op. Nog maar twee flesjes.
‘Je kunt nog steeds goed koken,’ concludeerde Hessel later die avond.
Ik glimlachte maar. Het was hetzelfde recept als de week ervoor, toen ik voor niets op Friso zat te wachten. Toen ik kwaad op hem was, terwijl ze in het ziekenhuis druk bezig waren om hem weer stabiel te krijgen.
‘Ik zei dat je nog steeds goed kunt koken.’
Ik keek op van mijn bord, waar mijn vork al een tijdje roerloos in een stukje vlees prikte. Hessel glimlachte.
‘Sorry, ik was even ergens anders.’
‘Ziekenhuis?’
‘Nee, hier. Ik had vorige week hetzelfde gemaakt. En ik maar wachten op hem.’
‘Ik wist niet dat hij een sleutel van je appartement had,’ zei Hessel vanuit het niets.
‘Had ik hem een week daarvoor gegeven. Hoefde ik niet mee te lopen naar beneden, om de berging open te maken voor zijn fiets.’
Hessel keek maar zei niets.
‘Ja, we hadden een discussie. Zoals we wel vaker hebben. Hij moest nog even naar huis, omdat ze anders vragen gingen stellen.’
‘Dat heeft tijd nodig, Ruben.’
‘Weet ik ook wel, maar hij doet er wel heel krampachtig over.’
‘Als je het er voor over hebt om allerlei onderzoeken te laten doen, alleen maar om te verzwijgen waar je geweest bent…’
‘Precies. Er zijn grenzen, lijkt me.’
‘Waarom heeft hij niet gewoon gezegd dat hij na dat feestje nog een feestje had, samen met ons, zijn klimmaten. En dat hij kon blijven slapen.’
‘Jij mag het zeggen,’ zei ik een beetje geërgerd.
‘Jij hebt altijd aparte relaties,’ grinnikte Hessel.
‘Het lijkt er wel op ja,’ zuchtte ik.
‘Nu dit met Friso, toen met Daniël.’
‘Die naam wil ik niet meer horen,’ zei ik strak.
‘Sorry,’ klonk het schuldig.
‘Maakt ook niet uit. Er is één verschil. Dit met Friso had ik aan kunnen zien komen, wist ik vooraf. Met Daniël kwam als een grote klap ineens.’
Hessel knikte. ‘Nou ja,’ zei hij er toen twijfelend achteraan, ‘je hàd het kunnen weten.’
‘Jawel, maar niet de afloop.’
‘Daar heb je gelijk in. Ik heb nog steeds respect voor je dat je dat toen zo hebt opgelost.’
Ik knikte en zei verder niets. Ik wilde het er niet over hebben.
‘Wat is er met jou?’ vroeg mijn collega de week daarna.
Ik dacht er nog aan iets te vragen als “hoezo” maar ik wist dat het nergens op zou slaan. Het was wel duidelijk dat er van alles aan de hand was met mij. Ik had hem nog niets verteld. Wat dat betreft had Friso een grote invloed op me. Alles wat met Friso te maken had moest met grote zorg behandeld worden.
‘Beetje veel aan mijn hoofd de laatste tijd,’ zei ik maar. Toch proberen te ontwijken.
‘Beetje?’ Hij lachte me uit.
‘Vriend van me, waar ik iedere week mee klim, heeft een ongeluk gehad.’
‘Jee, Ruben. Ernstig?’
‘Behoorlijk. Komt allemaal wel weer goed, hopen we. Het gekke is, ik wist eerst nergens van. Hij was ineens spoorloos, nam zijn mobiel niet meer op.’
‘Dat lijkt me behoorlijk frustrerend.’
Ik knikte. ‘Dat was het ook.’ Ik keek naar hem. Dit was niet eerlijk wat ik deed. Ik zuchtte een keer en keek hem indringend aan.
‘Wat kijk je?’
‘Er is meer,’ zei ik. ‘We hebben iets. Maar bij hem thuis weten ze daar niets van. Dus hij ligt in het ziekenhuis, en ik kan even helemaal niets.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Mooie kutsituatie.’
‘Dat is het zeker. Dus ik zit af en toe even ergens anders met mijn gedachten.’
‘Sorry.’
‘Maakt niet uit. Kon jij ook niet weten.’
Hij knikte een keer toen ik niet verder praatte en ging verder met zijn beeldscherm en toetsenbord. Ik had ook niet anders verwacht. En eigenlijk vond ik het ook wel best. Ik had ook helemaal geen zin om hem alles te vertellen en uit te leggen. Dat zou hij toch nooit snappen. Dat was zijn belevingswereld niet. Ik kon me nog herinneren toen ik hem vertelde dat ik homo was. Het gleed langs hem af, hij stelde vragen met een gespeelde belangstelling. Maar snappen deed hij het niet. Zijn beeld ging niet verder dan een huis, een vrouw en kinderen. En een vervelende schoonmoeder, in zijn geval. Het kon niet altijd meezitten in het leven tenslotte.
Halverwege de week belde ik met Jort. Ik wilde weten hoe het met hem ging. Jort vertelde het me graag, zonder reserves. Hij stelde zelfs voor dat ik nog eens op bezoek zou gaan. Daar maakte ik dankbaar gebruik van, van die uitnodiging. Ik zag hem weer op zaterdagmiddag. Hij was helderder, meer aanwezig. Zijn ouders en Jort zaten al bij zijn bed toen ik binnen kwam. Friso’s gezicht fleurde op toen ik voorzichtig om de hoek van de deur keek. Zijn vader zat met zijn rug naar de deur, hij keek nieuwsgierig om en glimlachte toen hij zag dat ik het was. Ik gaf zijn ouders een hand.
‘Hallo,’ zei zijn vader. ‘Ruben was het toch?’
Ik knikte, pakte even de hand van Friso vast. ‘Hey, kerel. Hoe is het?’
‘Goed,’ zei hij. ‘Steeds beter.’
‘Mooi,’ zei ik.
Jort had een krukje bijgeschoven. Ik kwam naast zijn vader te zitten, aan het voeteneind. Het gesprek viel even stil, ik had ook even geen idee wat ik moest zeggen. Wat ik wilde zeggen kon niet, wat ik wilde doen zou meteen rare blikken en een hoop problemen veroorzaken. Zijn moeder verbrak de stilte.
‘Ik ben benieuwd wat de uitslagen zijn maandag, van de onderzoeken van afgelopen week.’
‘Komt wel goed hoor mam.’
Ze keek even gereserveerd.
‘Foto’s vaan het been waren in ieder geval goed,’ zei zijn vader.
‘Gelukkig wel,’ zuchtte Friso.
Ik glimlachte maar weer een keer.
‘Het hoeft niet opnieuw geopereerd te worden,’ zei zijn moeder tegen mij.
‘Gelukkig,’ zei ik.
Man, wat was dit ongemakkelijk. Het gesprek kabbelde verder, Friso vroeg hoe het in de klimhal was, maar ik wist niet wat ik er over moest vertellen. Buiten zijn ziekenhuisbed ging alles gewoon zijn gangetje, alles ging gewoon door. En zoveel spectaculairs gebeurde er niet. Dat hadden we al achter de rug met zijn ongeluk. Het was misschien gek, maar na een uur bezoek was ik blij dat ik kon gaan. Ik vond dat ik niet tot het allerlaatste moest blijven, de familie nog even tijd voor zichzelf moest gunnen. Bovendien, ik werd er een beetje kwaad van. Friso ging maar eens voelen waar hij mee bezig was. Als hij het zo speelde waren dit de gevolgen. Geen tijd apart, ik ging weer op tijd weg. Dat kon tenslotte toch niet anders? Het mocht toch niet opvallen? Ik nam afscheid van iedereen, gaf Friso als laatste een hand. Hij keek teleurgesteld, ergerde zich zichtbaar aan zijn ouders. Het was mij ook al opgevallen, zijn moeder was overbezorgd, ze claimde hem. Met de belofte om snel weer eens langs te komen ging ik. Bij de deur keek ik nog even om. Friso keek me na, gaf snel een knipoog. Maar vrolijk was die niet. Hij voelde hetzelfde als ik, we wilden zoveel meer. En daar kon hij alleen verandering in brengen.
Ik belde Jort maandagavond weer. De uitslagen van de hersenscans hadden niets raars opgeleverd. En dat was op zichzelf dan weer raar. Er was iets, waardoor hij zo’n groot stuk van de zaterdagavond kwijt was. Artsen vertrouwden het niet, zijn ouders al helemaal niet. Jort sloeg de spijker op zijn kop.
‘Het klinkt misschien gek, maar af en toe heb ik het idee dat hij verrekte goed weet waar hij nog geweest is, maar dat hij dat niet wil vertellen.’
Daar moest ik even van slikken. ‘Maar wat dan?’ vroeg ik zo onschuldig mogelijk.
‘Ja, als we dat eens wisten?’
‘Maar het zou toch kunnen, dat hij het niet meer weet? Als hij het zo lang volhoudt, en daardoor al die onderzoeken met ondergaan, dan is hij toch gek bezig?’
‘Bij Friso verbaast me niets.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Friso is altijd apart geweest. Eigenwijs, zijn eigen ding doen. Erg op zichzelf. Mij vertelt ie nooit wat.’
‘Raar.’
‘Is hij tegen jullie ook zo?’
‘Is me nog nooit opgevallen. Maar ik herken er wel iets in. Hij vertelt niet veel uit zichzelf. Je moet er naar vragen.’
‘Ja. Zijn probleem. Hij doet het zichzelf aan.’
Ik slikte mijn woorden in. Leuk gezegd, maar daar was ik het niet mee eens. Al zat er wel een kern van waarheid in. Ik kon het allemaal nog steeds niet helemaal inschatten. Ik had zijn ouders nu een beetje leren kennen. Ze waren bezorgd, zijn vader veeleisend en recht door zee, maar echt een duidelijk beeld had ik er niet van. Zouden ze echt zo’n problemen maken van het feit dat Friso homo was? Ik kon het me van zijn moeder niet voorstellen. Zijn vader misschien.
‘Maar goed, ze gaan deze week nog wat dingen nakijken,’ ging Jort in mijn oor verder. ‘Als ze dan nog niets vinden dan weet ik ook niet wat ze gaan doen.’
‘Ik bel binnenkort nog wel een keer,’ zei ik.
‘Ja, is goed.’ Hij reageerde vrolijk. ‘Wanneer kom je weer op bezoek?’
‘Schikt woensdagavond?’ vroeg ik zonder na te denken.
‘Tuurlijk. Zal Friso leuk vinden.’
De manier waarop hij het zei. Hij zei het niet zomaar. Jort merkte dat ik stil bleef, na zat te denken.
‘Hij krijgt niet zoveel bezoek, Ruben. Een paar studiegenoten zijn een keer komen kijken, maar dat was het. Friso heeft niet zoveel echte vrienden.’
Ik dacht aan de verhalen die ik van Friso en Marnick had gehoord. Jort had vrienden genoeg. Sociale tijger. Op school, bij de hockeyvereniging. Die zou mensen genoeg rond zijn bed hebben iedere dag. Friso was duidelijk anders.
‘Ik ben er woensdag,’ zei ik.
Dat werd een soort van vast schema. Op zaterdagmiddag en woensdagavond ging ik naar het ziekenhuis. Maar ik was nooit echt met hem alleen. En als we even alleen waren, was dat nooit lang. Net tijd genoeg voor een kus, om een hand vast te houden. Meer niet. Ik wilde hem een keer alleen zien, met hem praten. Vragen waar hij in godsnaam mee bezig was. Hij ging me irriteren. Hij lag daar in bed, met een houding alsof hij alles onder controle had. Hij hield ze allemaal voor de gek, en hij had het gevoel dat niemand dat door had. Ik vond dat hij het niet kon maken. Niet naar zijn ouders, niet naar de artsen in het ziekenhuis die maar door beleven zoeken wat er nou met hem aan de hand was. Nog even en hij werd een medische bezienswaardigheid. Ik zag de artsen al bij elkaar zitten; “ik heb nu een geval, nog nooit meegemaakt”. Friso speelde alles gewoon mee. Ik bedacht een plan. Ik zou zaterdag wat later gaan. Hij wist dat ik zou komen. Maar ik ging eens een uurtje later. Laat hem maar in de zenuwen zitten. Wist hij ook eens wat dat was. Ik bleef buiten bij het ziekenhuis wachten. Er liepen steeds meer mensen naar buiten. Bezoekuur was weer afgelopen. Ik stelde me een beetje verdekt op. Daar kwamen zijn ouders. Ze zagen me niet, daar zorgde ik wel voor. Geen Jort. Wedstrijd waarschijnlijk. Toen ze weg waren glipte ik het ziekenhuis in. Met de lift naar boven, de afdeling op. Vlak bij zijn kamer liep ik een verpleegster tegen het lijf.
‘Ik ben te laat. Mag het nog?’ vroeg ik zo schuldig mogelijk.
Ze glimlachte. ‘Voor Friso altijd. En het is zaterdag. Dan maakt het allemaal niet veel uit.’
Ik bedankte haar en duwde zachtjes de deur van zijn kamer open. Friso had zijn ogen dicht, duidelijk in slaap. Ik sloop naar zijn bed en kuste zijn voorhoofd.
‘Boe.’
Hij opende zijn ogen, keek even verschrikt maar toverde toen zijn breedste glimlach op zijn gezicht.
‘Je bent er wel?’
‘Natuurlijk,’ kuste ik. ‘Ik wilde je alleen zien, zonder jouw ouders er bij. Ik heb buiten staan wachten.’
Hij glimlachte, streelde mijn wang. Dat was genoeg. Ik ging half op zijn bed zitten, aaide door zijn haar en zoende hem. Zijn tong drong meteen tegen mijn lippen aan, hij zuchtte. Ik liet me tegen hem aan hangen, tot hij kreunde.
‘Zeer?’
‘Beetje.’
‘Sorry.’
‘Ik maakte me zorgen,’ zei hij zachtjes, ‘ik vroeg me af waar je bleef, of er niets gebeurd zou zijn.’
‘Weet jij ook eens wat dat is,’ zei ik iets te snel en iets te fel.
Hij keek me verbaasd aan. Dat klikte in mijn hoofd. Hij had werkelijk geen idee waar hij mee bezig was.
‘Heb je er ook maar even over nagedacht hoe ik me gevoeld heb,’ vroeg ik kwaad. ‘Je zou naar mij toe komen. En je kwam niet. Jouw telefoon stond uit. Ik wist niets, alleen dat je er niet was, geen telefoon opnam. Ik heb godverdomme een hele tijd in de zorgen gezeten om je.’
‘Jort heeft het je verteld.’
‘Dat was donderdag ja, bijna een week later.’
‘Ik kon hier toch ook helemaal niets? Ik kwam dinsdag pas weer bij.’
‘Omdat het allemaal zo geheim moet blijven wist niemand dat ze mij moesten waarschuwen. Ik heb het op de website van hockey moeten lezen dat je een ongeluk had gehad. Het is dat ik Marnick ken, anders had ik tot donderdag helemaal niets geweten van hoe het met je ging.’
Hij keek uit het veld geslagen. Hij was degene die het ongeluk had gehad, alle aandacht ging naar hem uit. Mensen maakten zich zorgen om hem, en nu ineens zat er iemand aan zijn bed die ook even aandacht opeiste.
‘Friso,’ zei ik wat zachter, ‘wat jij net een uurtje in je achterhoofd hebt gehad omdat ik er niet was, heb ik een aantal dagen gehad. Ik wist dat je in slaap werd gehouden, dat het een dubbeltje op zijn kant is geweest. En ik kon helemaal niets. Het had niet veel gescheeld of ik had jouw ouders gebeld. Ik was wel achter hun nummer gekomen als ik dat had gewild.’
Zijn ogen schoten verder open.
‘Nee, ik heb het niet gedaan. Ik weet wat voor situatie je hebt thuis, maar dit ging echt te ver.’
‘Dat was een rel geworden.’
‘Dan werd het maar een rel, Friso. Vroeg of laat zullen ze het toch te weten komen. Jij weet nog heel goed waar je allemaal geweest bent, of niet?’
Friso knikte.
‘En je houdt alles en iedereen voor de gek, alleen maar om niet te laten weten dat je bij mij geweest bent.’
Daar had hij niets op te zeggen.
‘Weet je wat dat allemaal kost, die onderzoeken,’ ging ik verder. ‘Allemaal voor niets. Sterker nog, je had misschien al naar huis kunnen gaan, maar ze vertrouwen het niet. Wat jij hebt kan eigenlijk helemaal niet. En ze hebben nog gelijk ook. Dit kan helemaal niet.’
Friso zuchtte. ‘Wat moet ik dan?’
‘Vertellen. Jouw ouders maken zich zorgen. Ze weten dat je na dat feest nog ergens anders bent geweest. Ze zijn alles aan het nazoeken, ze willen weten waarom je dat ongeluk hebt gehad.’
‘Ik heb hem gewoon niet gezien.’
‘Dat weet jij, dat weet ik, maar zij zitten met een stuk waarvan niemand weet waar je geweest bent. Volgens mij hebben ze een angst dat je onder invloed van weet ik wat voor drugs bent geweest.’
‘Dat hebben ze onderzocht, dat weten ze dat dat niet zo is.’
‘Nou ja,’ zei ik nonchalant met de laatste troef in mijn handen, ‘je zult het toch moeten uitleggen als je weer op de been bent.’
Hij keek nieuwsgierig, hij herkende de toon in mijn stem.
‘Jouw vader laat aan iedereen mijn huissleutels zien, of iemand die herkent. Hij is er van overtuigd dat die sleutels te maken hebben met waar je geweest bent.’
Zijn mond viel open.
‘Die hebben ze jou nog niet laten zien? Dat vermoeden had ik al. Dat is dan weer het voordeel dat ze zo voorzichtig met je zijn. Maar ze gaan het je vragen.’
Hij staarde voor zich uit.
‘Ze bemoeien zich altijd overal mee,’ zei hij strak.
‘Friso,’ zei ik terwijl ik zijn wang kuste, ‘dat is toch niet gek in dit geval?’
‘Nee,’ zei hij zacht.
Ik kuste hem weer, wilde hem helemaal hebben.
‘Ik vertel gewoon dat ik bij jou nog wat ben gaan drinken, en dat ik die sleutels toevallig in mijn zak had omdat mijn fiets beneden in de berging stond.’
Ik zuchtte. Snel bedacht van hem. Met zijn hersenen was inderdaad niets mis.
‘Dat doe je dus niet. Hoe denk je dat het overkomt? Ik ben hier al een paar keer geweest, heb zelfs tegen je vader gezegd dat ik die sleutels niet herkende.’
‘Ow, ja.’
‘Dat gaat toch al een apart verhaal worden als je ooit eens gaat vertellen dat wij een relatie hebben. Eén en één is twee.’
Ik zei het spottend, en Friso voelde zich duidelijk ongemakkelijk.
‘Zien we dan wel,’ kuste ik hem. ‘We verzinnen wel iets.’
Daar glimlachte hij van. Kort. Want daarna zaten zijn lippen weer op die van mij. Zijn goede hand kneep in mijn nek, zijn hand in het gips drukte zachtjes tegen mijn bovenarm. Zijn adem zuchtte in mijn mondholte. Hij kreunde.
‘Pijn?’
Hij schudde zijn hoofd. Meteen zoende hij me weer, gretig, onstuimig, voor zover zijn lichaam dat toe liet. Hij trok me dichter tegen zich aan, kreunde weer.
‘Ik heb dit zo gemist.’
‘Ik ook Friso.’
Zijn lichaam bewoog even.
‘Gaat het wel,’ vroeg ik toen ik hem even wat los liet.
‘Mijn wond jeukt.’
‘Wond?’
‘Ze hebben me open gesneden, om die inwendige bloeding te stoppen.’
Hij tilde zijn deken op, trok zijn shirt omhoog. Er zat een groot verband, waar een slangetje uit kwam.
‘Wondvocht,’ zei hij zonder dat ik iets vroeg. ‘Het gaat nu goed. Als dat zo blijft mag ik volgende week naar huis.’
‘Mooi,’ zei ik.
Hij glimlachte. Hij wilde zijn shirt weer terug doen, maar ik hield hem tegen. Ik streelde de huid langs het verband, kuste zijn borstbeen. Ik schoof met mijn neus zijn shirt verder omhoog en kuste zijn tepel. Hij lachte zachtjes. Mijn hand dook verder onder de dekens, en gleed in zijn boxer. Hij was hard. Hij zoog lucht naar binnen.
‘Je bent keihard,’ grinnikte ik.
‘Vind je het gek?’
‘Nee,’ zei ik balorig en pakte zijn ballen zachtjes vast.
‘Ik kan er niets mee doen, al die tijd dat ik hier lig niet.’
Ik keek hem aan.
‘Waar moet ik het laten?’
Ik lachte, knipoogde. Ik duwde de dekens verder weg, trok zijn boxer wat naar beneden. Zo hard had ik hem nog nooit gezien, leek het wel. Ik boog voorover, likte even langs zijn eikel en zoog hem toen een stukje naar binnen. Mijn lippen duwden zijn voorhuid van zijn eikel, ik trok hem langzaam af. Zijn ademhaling ging sneller, hijgend bijna. Hij was warm in mijn mond, ik had het net zo gemist als hij. Zij goede hand klauwde in het laken. Ik liet hem even los, keek hem aan en kuste zijn mond.
‘Alsjeblieft, ga door,’ zuchtte hij.
Mijn hand trok hem verder af terwijl we zoenden. Ik zat ongemakkelijk, mijn erectie knelde in mijn broek. Daar zorgde ik straks wel voor. Mijn hand werd vochtig, ik hoorde zijn voorhuid over zijn eikel heen en weer gaan.
‘Ruben,’ kreunde hij.
Ik boog weer voorover, likte langs zijn lengte en liet hem zo ver mogelijk in mijn mond verdwijnen. Mijn duim en wijsvinger knepen om de basis en gingen snel heen en weer met korte bewegingen. Zijn lichaam verstarde, hij kreunde een keer. Met kracht kwam zijn zaad in mijn mond. Zijn rug trok hol.
‘Ruben…’
Hij ontspande, het laatste beetje liep mijn mond in. Ik liet hem traag uit mijn mond glijden, ondertussen kneep ik het laatste beetje naar buiten. Hij ontspande weer, hij keek hijgend naar het plafond. Ik hield mijn gezicht boven dat van hem, en kuste. Hij grijnsde, opende zijn mond en ontving zijn zaad. Het gleed tussen onze tongen. Daarna slikte hij.
‘En jij?’
‘Daar zorg ik straks wel voor,’ lachte ik. ‘Maak je om mij geen zorgen.’
Friso keek me aan. ‘Hoe moet het nu verder?’
‘Je hebt de hele dag om daar eens goed over na te denken. Ik heb even geen oplossing.’
‘We kunnen altijd zeggen dat we pas later iets gekregen hebben samen.’
‘Dat lijkt me wel handig ja. Anders villen ze me levend.’
Friso staarde voor zich uit.
‘Blijven die sleutels over. Dat zul je toch uit moeten leggen.’
‘Ik zou niet weten hoe.’
Ik zuchtte. ‘Ik had gewoon moeten zeggen dat ik je die gegeven had op een keer. Inderdaad voor mijn berging beneden. Maar dat is nu te laat.’
Friso knikte. ‘Ik verzin wel iets.’
De manier waarop hij dat zei. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Ik ging achterover zitten.
‘Word jij hier nu niet enorm gek van?’
‘Waarvan?’ vroeg hij verbaasd.
‘Van dat constant dingen verzinnen. Ik zou mezelf allang verraden hebben volgens mij.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Valt wel mee.’
Ik schudde mijn hoofd. Het werd tijd om te gaan. Ik stond op en kuste hem lang.
‘Kijk uit wat je doet, Friso. Maak het niet moeilijker dan het is.’
Hij glimlachte om me gerust te stellen. Daarna kuste hij me en liet hij zijn hand over mijn kruis glijden.
‘Ja, daar ga ik straks wel mee aan de slag,’ grinnikte ik.
We zoenden, daarna liet ik hem los.
‘Ik zie je zo snel mogelijk weer,’ zei ik.
Hij glimlachte en zwaaide toen ik de deur uit glipte. De gang was stil, leeg. Ik was blij dat ik hem even alleen had gezien. Ik voelde me leeg, zoals de gang. Licht, glimmend, schoon, maar met een rare geur. Die lucht bleef nog de rest van de dag in mijn hoofd hangen. Het liet me niet meer los.
Het was lekker weer. Ik liep door de stad, het was zaterdag en gezellig druk. Ik liep er alleen. Friso ging naar huis, zijn pols ging de goede kant op, zijn been had loopgips. Met zijn hoofd was niets aan de hand. Wist ik, wist hij. De artsen en zijn familie hoopten er maar op dat het een uniek geval was en dat hij er verder geen blijvende schade aan zou overhouden. Ik ging er niet naar toe. Dat had zijn moeder me wel duidelijk gemaakt. “Hij is nog zwak, meteen bezoek is te druk voor hem.” Ik toonde begrip. En daarom liep ik alleen door de stad. Mijn vriend zat thuis, besefte ik toen ik op mijn horloge keek. Ik was benieuwd hoe dat nu verder zou gaan. In het ziekenhuis kon ik stiekem naar binnen glippen, net na het bezoek uur. Dat waren mooie momenten, lekker ook. Nu was hij thuis, dus die mogelijkheid had ik niet meer. Het zou wel goed komen. Om Friso’s woorden te gebruiken; “we verzonnen wel iets”.
Voor me liepen een jongen en een meisje, hand in hand. Op een bankje zat een bejaard echtpaar, hij hielp haar teder met een vest, dat ze om haar schouders wilde hangen. Het was toch nog een beetje fris. Op een terras zag ik twee mannen zitten, overduidelijk een stel. Ik werd er jaloers van. Dat wilde ik ook. Ik had het, lang geleden alweer. Met Daniël was het een te gekke tijd. Tot dat ene moment dan. Ik wilde absoluut niet meer terug, maar ik miste het wel. Het was gedoemd te mislukken, maar dat wilde ik toen nog niet zien. Niet meer aan denken, dat was het beste. Ik liep verder, struinde wat door winkels, kocht een poloshirt. Friso had bijna niet anders. Toch die hockey invloeden. Ik zocht naar een CD die ik niet kon vinden, trok een gehaktbroodje uit de muur. Langzaam trok het bedompte gevoel uit mijn hoofd. Het was lekker. Het gehakt, de dag zelf. Toen ik in een achterafzaakje toch nog die ene CD vond kon mijn dag helemaal niet meer stuk.
Ik had nog wat te eten gekocht, met een blikje cola er bij. Ik zat in de zon, op een muurtje en keek op mijn gemak rond. Daar liep het bejaarde echtpaar weer, haar vest zat weer in de tas. Zij had haar arm in die van hem gehaakt, ze keken tevreden. Verliefd nog, op die leeftijd. Mooi om te zien. Ineens trok mijn lichaam samen. Daar liep Daniël! Wat deed die hier? Ik had hem hier absoluut niet verwacht. Ik had de neiging om mezelf om te draaien, weg te duiken. Ik wilde niet dat hij me zag. Daar glimlachte ik om. Al zag hij me, hij zou het toch niet laten merken. Die wilde mij ook niet zien, niet na wat ik hem geflikt had. Verraad, in de zuiverste zin van het woord. Ik was er ook niet trots op. Ik keek hem na, zag hem verdwijnen. Hij had me niet gezien. Mooi zo.
Mijn telefoon ging. Ik keek, het was een nummer van een vast toestel. Het kwam me niet bekend voor. Enigszins vragend nam ik op.
‘Ik ben thuis,’ hoorde ik Friso vrolijk zeggen.
Ik glimlachte, was meteen enthousiast. ‘En? Hoe bevalt het?’
‘Wat denk je?’
‘Goed?’ grinnikte ik vragend.
‘Kom je snel een keer?’
‘Als je een beetje rust hebt.’
Hij zuchtte. ‘Je hebt met mijn moeder gepraat.’
‘Ja. Ik regel wel iets met Jort. Komt goed.’
‘Ik wil je snel weer zien.’
‘Moet ik wel je adres hebben.’
Hij zei het, ik zocht snel naar een pen en een stukje papier in mijn tas.
‘Ik kom zo snel mogelijk,’ zei ik. ‘Morgen als het aan mij ligt. Dan zijn ze toch naar de wedstrijd.’
‘Mijn vader ja,’ zei hij geërgerd. ‘Mijn moeder blijft thuis, “voor als ik hulp nodig heb”.’
Hij zei het laatste op een spottende manier waardoor ik in de lach schoot.
‘Ze bedoelt het goed, Friso.’
‘Weet ik ook wel. Maar als ze er achter zijn gekomen dat ik niet invalide ben en gewoon dingen kan doen met dat loopgips dan kom ik naar je toe met de bus.’
‘Komt vanzelf wel weer. Maar ik kijk er naar uit.’
‘Ik wil met je naar bed, Ruben,’ zei hij zacht.
De manier waarop hij het zei, zo dicht tegen mijn oor zorgde er voor dat ik een erectie kreeg, zittend op dat muurtje. Ik kreunde zachtjes.
‘Dat moeten we heel snel een keer regelen,’ fluisterde ik terug.
‘Ik moet ophangen,’ zei hij.
‘Ik zie je snel,’ zei ik, ‘ik denk aan je.’
‘Ik ook,’ zei hij en hing op.
Ik keek glimlachend naar mijn telefoon, en besloot naar huis te gaan. Het werd ook al wat later. Ik hing mijn rugzakje over mijn schouder, gooide het papier en het lege blikje in een prullenbak en liep langzaam naar de fietsenstalling, genietend van de zon. Ineens werd er op mijn schouder getikt.
‘Ruben.’
Ik hoofde me niet om te draaien om te weten wie dat was. Die stem herkende ik uit duizenden.
© 2009 Oliver Kjelsson