Ik had niets gezegd, niets gevraagd. We waren elkaar gewoon tegengekomen bij de speeltuin. Ik zag het nog allemaal voor me. Ik kon het nog niet helemaal geloven. Hij lag naast me, alsof er niets gebeurd was. Hij sliep. Ik had me omgedraaid en keek naar hem. Zijn gezicht was ontspannen, alsof er niets gebeurd was. Ik sloot mijn ogen maar wist dat het geen nut had. Dit ging weer een slapeloze nacht worden.
‘Weer op het station ontbijten?’ vroeg ik toen hij me wakker had gemaakt.
Ik was dus toch nog in slaap gevallen, maar dat was diep in de nacht.
‘Lekker,’ zei hij.
We ruimden alles op en liepen naar de uitgang. We waren vroeg, nog niet iedereen van de nachtploeg, zoals Stijn ze noemde, was al weg. Schuin voor ons zat er nog eentje op een bankje.
‘Môgge,’ zei Stijn.
‘Hé, jongen, nieuw maatje bij je?’
‘Ja, tijdelijk.’
‘Dat dachten we allemaal, jongen.’
Stijn grijnsde en stak zijn hand op. We liepen door.
‘Niemand kent mijn naam hier. Tegenwoordig noemen ze me rooie. Geen idee waarom.’ Hij lachte. ‘Maar ze kunnen maar beter je naam niet weten.’
‘Ik vraag me af hoe ze mij dan gaan noemen.’
‘Dan ben jij al weer weg hier.’
‘Dat bepaal ik zelf wel.’
Stijn ging stilstaan en keek me dwingend aan. ‘Jij gaat hier weg. Bovendien, ik ga vanavond naar huis, dus dan zul je het alleen moeten doen.’
‘Naar huis? Is de kust weer veilig?’
‘Ik denk het wel. Ik ga vanavond even kijken. Meestal heeft ie een dagje of twee de kuren, daarna gaat het wel weer.’
We liepen verder. Vannacht alleen. Ik moest eens voor slaapmateriaal gaan zorgen.
‘Je mag mijn deken wel lenen als je wil. Maar kijk goed uit dat niemand ziet waar je heen gaat. Ik hou die plek graag geheim. Als die anderen er achter komen, dan ben ik binnen een dag alles kwijt.’
‘Waarom neem je het dan niet mee?’
‘Teveel. Als ik daar weer mee terug kom lopen, dan weten ze meteen dat ik in het park ga blijven.’
We gingen aan een tafeltje zitten en bestelden hetzelfde als de vorige ochtend.
‘Bovendien, als hij ineens de kolder in zijn kop krijgt, moet ik meteen weg kunnen,’ ging hij verder.
Ik kon het me allemaal nog niet voorstellen. Hij glimlachte.
‘Ander onderwerp. Vandaag ga ik weer eens thuis kijken. Het zal wel weer wat rustiger zijn.’
‘Wanneer kom je terug?’
‘Geen idee. Morgen, volgende week, over een maand… Dat weet je nooit.’ Hij zag mijn gezicht. ‘Maar ik kom tussendoor altijd wel weer even kijken. Of mijn spullen nog in orde zijn. Drink ik iets met ze.’
Ik was iets meer gerustgesteld.
‘Ik kom morgen nog wel weer terug, kijken hoe het met je gaat. Maar je zult moeten leren het alleen te doen.’ Hij keek me indringend aan. ‘Of je gaat gewoon naar huis.’
‘Nee,’ zei ik. ‘Nu nog niet.’
‘Zelf weten. Beloof me één ding. Blijf weg uit dat stuk park waar je me gisteren gevonden hebt.’
Ik deed maar of ik niets gezien had. ‘Wat gebeurt daar dan?’
‘Doet er niet toe. Gewoon foute boel. Beloofd?’
Ik knikte. We namen nog een kop thee, ik vond het wel prima.
‘Ik ben blij voor je, maar toch vind ik het jammer dat je gaat.’
‘Je gaat het wel redden. Beetje wegblijven van die gasten op dat bankje en als je het niet kunt vermijden dan neem je wat drank mee.’
‘Oké.’
‘Niet die dure rum hè? Daar blijven ze vanaf. Gewoon goedkope flessen wijn, als er maar alcohol in zit. Aldi, geen Albert Heijn.’
Ik lachte. We stonden op.
‘Ik betaal,’ zei hij.
Hij haalde twee briefjes van twintig euro uit zijn broekzak.
‘Nee,’ zei ik, ‘laat mij nou maar. Ik heb mijn pinpas bij me. Er staat nog genoeg op mijn rekening.’
Ik kreeg de rekening, haalde mijn pas door de gleuf en typte mijn pincode in.
‘Makkelijk, zo’n pas,’ lachte hij toen we buiten waren.
‘Heb jij er geen dan?’
‘Jawel, maar dan moet er wel genoeg op staan.’
‘Ik kan nog wel even vooruit.’
We liepen samen door, bij de rand van het park namen we afscheid.
‘Let goed op jezelf.’
‘Doe ik. Ik ga nu nog wat proberen te slapen. In de nacht lukt me dat niet erg.’
Hij grijnsde. ‘Had ik ook. Het went wel.’
We omhelsden elkaar kort.
‘Doe geen domme dingen.’
‘Jij ook niet,’ deed ik zelfverzekerd.
Ik keek hem na. Achter me hoorde ik kinderen lachen. Vakantietijd. Hij keek nog een keer om en zwaaide. Ik stak mijn hand op en voelde me ineens erg alleen. Alsof het nu pas echt begon allemaal. Ik slenterde rond en ging terug naar onze slaapplek. Raar, alsof ik aan het inbreken was. Ik trok de deken tevoorschijn en ging liggen. Ik zette mijn telefoon aan. Er was een flink aantal keren gebeld. Mijn vader voornamelijk. Ook het nummer van mijn moeder stond in de lijst. Ik zuchtte. Ik zocht het nummer van Jorick en belde.
‘Hoe gaat het?’ vroeg ik meteen.
‘Ze zijn hier geweest, vroegen of ik wist waar je was.’
‘Wat heb je gezegd?’
‘Dat ik dat niet wist. Ze denken dat je bij die Ralf bent. Ze zijn je aan het zoeken.’
‘Mooi.’
‘Ik weet niet of het mooi is Jarno. Ze zijn in alle staten, echt.’
‘Dan kan ik maar beter nog even wegblijven.’
‘Jarno, gaat dit niet te ver?’
‘Hij ging te ver.’
‘Nou, ze houden ons op de hoogte. Mijn ouders zijn net zo bezorgd om je.’
‘Heb je hun wat verteld?’
‘Nee, nog niet.’
‘Nog niet?’
‘Ik hou mijn mond wel. Maar jouw vader maakt er zo’n gedoe van…. Ik heb moeite om mijn mond te houden.’
‘Kijk uit.’
‘Jij ook.’
Ik zette mijn toestel weer uit en keek naar de bladeren boven me. Liep het nou echt uit de hand?
Ik had wat geslapen en kreeg last van mijn rug. Ik ruimde alles weer op en ging een stukje lopen. Niet veel later was ik weer in het verboden gebied. Tenminste, het gedeelte waar ik volgens Stijn beter niet kon komen. Het zag er uit zoals de rest van het park. Niks mis mee. Het was er wel rustiger, leek het. Ik liep door, ik wilde ieder pad van het park kennen. Gewoon, voor het geval dat. Welke situatie dat dan moest zijn wist ik ook niet, maar het gaf me een rustig gevoel om precies te weten hoe het park in elkaar stak. Er kwam een man aangelopen. Toen hij vlak bij me was glimlachte hij. Ik knikte een keer kort en keek meteen de andere kant op.
‘Is jouw roodharige vriend er niet bij?’ hoorde ik opeens.
‘Nee,’ zei ik kort.
‘Jammer. Weet je wanneer hij weer hier is?’
‘Geen idee. Hij is weg, komt vandaag ook niet meer.’
Ik zag hem even nadenken.
‘Wil jij dan wat verdienen?’ Hij vroeg het voorzichtig.
‘Verdienen?’
‘Je weet wel… Jij… Ik…’
Hij kneep voorzichtig in zijn kruis.
‘Nee, dank je.’
‘Volgende keer dan misschien,’ zei hij vrolijk.
Ik liep door, voelde me nagekeken. Bij de bocht keek ik nog een keer om. Hij stond er nog, keek me na. Hij grijnsde.
Goed, dat ging ik dus niet doen. Ik vond het raar dat Stijn dat wel deed. Zou hij echt zo’n geldgebrek hebben dan? Man, wat erg. Mijn maag knorde. Ik ging het park weer uit en besloot in de stad wat te gaan eten. Misschien had ik dan wel de kans dat ik gezien zou worden, maar dat kon me niet zoveel schelen. Hoewel… Maar beter weer op het station, daar had ik minder kans herkend te worden. Ik ging zitten en bestelde een broodje en een glas cola. Ik keek naar buiten, zeg mensen met koffers zeulen, jongens en meisjes hand in hand lopen. Ik at rustig, ik had alle tijd. Teveel tijd zelfs. Ik dacht aan Stijn. Ik hoopte maar dat het goed ging bij hem thuis. Ik miste hem wel, maar ik kon niet van hem verlangen om voor mij onder die kutdeken te gaan slapen. Ik zag de man weer voor me. Engerd. Ik zag de schoenen van Stijn weer voor me, samen met die van die ene man, met zijn broek op zijn enkels. Wat zou hij gedaan hebben? Ik moest er niet aan denken. Hij deed het ook redelijk vaak volgens mij. Vaak genoeg in ieder geval zodat hij bekend was bij die kerels. Ik werd in ieder geval al herkend door die ene vent. Hij was er maar meteen vanuit gegaan dat ik er dan ook wel voor te porren zou zijn. Gadverdamme. Zo laag ging ik niet zinken. Mijn telefoon ging. Jorick.
‘Hé, man, hoe gaat ie?’
‘Goed, ik zit te eten.’
‘Heb je wat te doen vanmiddag?’
Ik lachte hem uit. ‘Wat denk je?’
‘Zin om vanmiddag even ergens af te spreken?’
‘Mij best. Waar?’
‘Dat kun jij beter zeggen. Waar ben je?’
‘Op dit moment op het station.’
‘Ik kom daar wel naar toe.’
‘Gaaf. Zie je zo.’
Ik rekende af en liep naar buiten. Ik zag de mensen van het restaurant mij nakijken. Ik begon hier te vaak te komen, kreeg ik het idee. Ze begonnen zich af te vragen wat ik daar zo vaak deed. Toch maar eens een andere plek gaan zoeken. Jorick zwaaide.
‘Hier wat drinken?’ vroeg hij.
‘Nee, ergens anders.’
‘Mij best, spring maar achterop.’
Ik ging op zijn bagagedrager zitten en hield mijn evenwicht. Dat ging na een paar dagen lopen toch wel lekker snel.
‘Terrasje?’ hoorde ik voor me.
‘Ja,’ zei ik tegen zijn rug, ‘maar niet midden in het centrum.’
‘Okidoki.’
Hij trapte door en stuurde om de binnenstad heen. Rustig terras, niet teveel mensen die door die straat gingen.
‘Wat wil je?’
‘Bier.’
Jorick grijnsde en ging het binnen halen.
‘Red je het allemaal nog?’ vroeg hij toen hij zat.
‘Ja hoor.’
‘Waar slaap je dan? Toch bij die Ralf?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Die heb ik niet meer gesproken. Ik slaap buiten.’
Zijn mond viel open. ‘Buiten?’
‘Buiten. Verstopt hoor, in struiken.’
‘Jij bent gek.’
‘Ik heb een deken, maak je geen zorgen.’
‘Waar heb je die vandaan?’
‘Jongen leren kennen, daar deel ik hem mee.’
‘Jongen?’
‘Laat maar, vertel ik allemaal nog wel een keer.’
Jorick keek me aan. Hij snapte het allemaal nog niet zo geloof ik. We bestelden nog een biertje, en nog een. Ik werd er vrolijk van. Aan het einde van de middag ging Jorick weer naar huis. Ik liep naar binnen en wilde afrekenen. Ik haalde mijn pas door de gleuf en tikte mijn pincode weer in. Daarna kwam het oordeel. “Pas ongeldig”. Ik schrok er van.
‘Er gaat iets niet goed denk ik,’ zei het meisje aan de bar.
‘Ik probeer het gewoon nog een keer.’
Ik keek gespannen naar het schermpje van het apparaat maar het bleef hetzelfde. Ongeldig. Kut. Ik keek in mijn portemonnee en had nog genoeg geld bij me. Ik rekende af en keek nog een keer. Ik had nog anderhalve euro. Buiten wachtte Jorick. Ik hield mijn gezicht strak, glimlachte zelfs. Ik wilde niets laten merken. Het was waarschijnlijk gewoon het apparaatje van de kroeg. Ik omhelsde hem bij de fiets en hield hem even vast.
‘Ik zie je binnenkort,’ zei ik.
‘Tuurlijk.’
Hij bleef even staan, wilde nog wat zeggen maar hield zijn mond. Hij stapte op en reed weg. Ik keek hem na en liep toen naar het station. Ik maakte me zorgen om mijn pas. Wat was er mee aan de hand? Ik ging gewoon iets te eten kopen straks en dan probeerde ik het gewoon nog een keer. Zelfverzekerd liep ik naar het station. Bij iedere stap werd de twijfel groter. Wat nou als mijn pas het echt niet meer deed? Ik kon moeilijk in dat restaurant op het station gaan zitten eten als mijn pas het echt niet meer deed. Ik moest naar een geldautomaat, gewoon geld halen, dan betaalde ik wel met gewoon geld. Slikte zo’n automaat een pas in als die niet goed meer was? Als dat zo was dan had ik echt een probleem. Ik kwam aan bij het station en keek van een afstandje naar de automaat. Ging ik dat risico lopen? Ik twijfelde. Ik moest iets doen, ik had bijna geen geld meer. Ernaast hing een automaat om de chip op te laden. Die kon hem niet inslikken. Proberen maar. Ik stak mijn pas erin, drukte op opladen en keek wat er ging gebeuren. Ik kon mijn pincode intoetsen, het bedrag maar daarna zonk me de moed in de schoenen. Ongeldige pas. Kut. Ik slenterde weg. Wat nu?
Mijn avondeten stelde ik maar even uit. Wat kon ik nog doen met anderhalve euro? Weinig. Ik ging even in de Albert Heijn op het station kijken, maar daar vond ik niet veel wat mijn maag kon vullen voor dat geld. Ik liep weg bij het station. Te duur. Het was nog een eind lopen naar het park, onderweg ging ik nog wel plannen maken. Was naar huis gaan een optie? Nee, dat ging ik nog niet doen. Dan was alles voor niets geweest. Ik liep langs de Aldi en besloot naar binnen te gaan. Ik twijfelde, bekeek de prijzen. Twintig minuten later liep ik naar buiten met een pak chocoladekoekjes en een blikje cola. En dertig cent. Ik besloot terug te gaan naar het park, iets anders had ik toch niet te doen. Ik verstopte mijn spullen in een plastic tas, onder de bladeren. Ik had dorst, maar liet het blikje dicht. De avond was nog lang. Ik ging liggen maar had geen rust. Mijn kop maalde. Ik kroop mijn schuilplek weer uit en ging lopen. Waar ging ik heen? Ik zag de man weer lopen, die een paar uur eerder naar me toe was gekomen. Hij stak zijn hand op en glimlachte. Ik draaide meteen om. De gek. Zijn blik alleen al. Langzaam werd het leger in het park. Mijn maag knorde. Het was een uur of zes. Ik had ook niet zoveel gegeten in de middag. Paar biertjes, dat wel. Ik kroop terug naar mijn plek en maakte het pak koekjes open. Het waren er niet veel. Ik hield er een paar over voor de volgende ochtend. Het blikje ging open en was snel leeg. Het smaakte ook voor geen meter. Ik wilde slapen. Dan voelde ik niet meer dat ik niet veel gegeten had.
Kon ik dat wel maken? Het was de fles rum van Stijn. Ik had hem al twee keer in mijn handen gehad. Nu ging de dop er af. Ik moest iets. Hij kreeg het wel weer van me terug. Ik zette de fles aan mijn mond en nam een flinke slok. Ik schrok van de sterkte. Dat was wat anders dan met cola. Het brandde. Nog een slok. En nog een. Daarna draaide ik de dop er weer op en stopte de fles weg. Niet veel later tolde mijn kop. Ik ging liggen, sloot mijn ogen. Het draaide een beetje, maar ik wist niet of dat kwam door de rum of door de honger. Die was nog steeds niet over. Ik viel in slaap, maar niet op een goede manier. Ik werd regelmatig wakker. Van mijn maag, van ieder geluid. Ik miste Stijn naast me. Het lag onhandig, met zijn tweeën in die deken, maar het gaf me wel een beschermd gevoel. Ik hoorde lawaai, geschreeuw. Daarna werd er gelachen. De groep bij het bankje, wist ik. Ik voelde me niet op mijn gemak. Ze konden me toch niet vinden, dat wist ik ook wel, maar als ik ze zo hoorde dan leken ze ineens heel dichtbij. Ik griste de fles tevoorschijn en nam nog een slok. Ik draaide me geërgerd op mijn zij. Ik wilde slapen.
Het was al licht toen ik wakker werd. Het was stil, rustig. Het was zes uur. Vroeg, maar ik had tenminste geslapen. Ik voelde me slap, had honger. De laatste koekjes gingen naar binnen. Dat scheelde wat. Ik rekte me uit, ruimde alles op en bleef nog even op mijn plek. Niet te vroeg tevoorschijn komen, de nachtploeg was er nog. Die begonnen nu ook wakker te worden, die liepen nog rond. Ik kon me maar beter niet laten zien. Ik pakte mijn rugzakje en zocht er een ander shirt uit. Die ik aanhad begon nu echt te stinken. Ik maakte mijn broek open. Ik maakte mijn schoenen los en rook dat die al lang niet meer van mijn voeten waren geweest. Schone sokken dan ook maar. Niet veel later stond ik naakt tussen de struiken. Ik glimlachte, als Stijn nu kwam kijken dan zou hij wel opkijken. Dat voelde goed, een schone boxer. Nieuwe sokken, fris shirt. Ik werd er weer een beetje vrolijk van. Ik voelde me weer sterker. Het werd tijd om te gaan. Ik liep voorzichtig door de struiken, keek goed of niemand me zag. Daarna ging ik via de achterkant het park uit. Toch maar even op het station kijken. Wat moest ik anders? Ik kon alleen het restaurant niet in. Toch probeerde ik het chip oplaadpunt nog een keer, tegen beter weten in. Mijn pas was gewoon geblokkeerd. Geblokkeerd? Zou mijn vader mijn pas geblokkeerd hebben? Ik bekeek mijn pas nog een keer. Er was echt niets aan te zien, geen beschadigingen. Het kon bijna niet anders, hij had mijn rekening geblokkeerd. Daar ging mijn goede humeur. Mijn maag begon ook weer te knorren. Ging ik hulp vragen? Aan wie? Ik hoopte maar dat Stijn zou komen. Ik pakte mijn telefoon, zette hem aan en zag dat er een paar keer gebeld was. Ik wilde mijn voicemail afluisteren maar daar had ik niet genoeg batterij meer voor. Hij ging vanzelf uit. Ook dat nog. Ik ging terug naar het park. Ik moest weten wanneer Stijn kwam.
Ik zat al een hele tijd op een bankje bij de speeltuin. Het was er druk, veel ouders en nog meer kinderen. Een half uur geleden had een moeder alles weer ingepakt en was gegaan. Daar zat ik nu. Ze had een flesje icetea laten staan, halfvol. Ik had het in één keer leeggedronken. Het gaf me een raar gevoel. Wat was het volgende? Eten zoeken in prullenbakken? Niet aan denken. Het kwam wel goed. Stijn zou nog wel komen. Af en toe doezelde ik weg en schrok dan weer wakker van kinderen die lachten. Er kwam een man aangelopen, ik zag al van een afstandje dat hij er eentje van de nachtploeg was. Ik zag een paar moeders ook kijken. Hij liep door maar kwam ineens recht op me af.
‘Heb jij wat te drinken voor me?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Ga even halen dan.’
Ik schudde mijn hoofd en bleef langs hem af kijken, naar de speeltuin. Hij pakte mijn mouw en begon er zeurderig aan te trekken.
‘Ga nou wat halen, drinken we het samen op.’
‘Nee,’ zei ik.
‘Wat doe je hier dan?’
‘Zitten.’
‘Geef wat geld dan, dan ga ik het halen.’
‘Ik heb geen geld.’
Hij lachte. ‘Jullie hebben altijd geld. Rooie ook. Al die jonge jongens hier hebben geld. En anders laat je je daarachter toch even lekker aan je pik zuigen, dan heb je zo weer wat euro’s te pakken. Kom op, geef geld.’
‘Ik heb geen geld en ik laat niet aan mijn pik zuigen.’
Hij had mijn mouw nu echt stevig te pakken.
‘Schiet op, ga drank halen. Wij hebben al gezeik genoeg van jullie, door die praktijken. Betalen of anders oprotten uit ons park.’
‘Dit park is van iedereen,’ zei ik eigenwijs.
Hij trok me omhoog. Ik schrok en schopte tegen zijn schenen. Nu vloekte hij. Hij wilde slaan maar dat mislukte. Ik zag dat er verschillende ouders oplettend zaten te kijken. Eentje pakte al een telefoon.
‘Wegwezen jij,’ zei hij.
Ik hoorde het en rook het. Die had nog genoeg op. Als hij echt wat tegen mij wilde beginnen dan had hij geen schijn van kans. Ik rukte me los en gaf hem een duw. Precies wat ik dacht. Hij wankelde even.
‘Rot zelf op. Er spelen kinderen hier,’ siste ik.
Daarna liep ik van hem weg. Welke kant moest ik op? Ging hij me volgen? Rennen dan maar, dat hield hij nooit bij. De ouders keken me na, ze hadden nog medelijden met me ook en keken afkeurend naar die mafketel. Ik was hem al snel kwijt. Mijn hart klopte snel, mijn kop bonkte. Ik moest gaan zitten. Het draaide. Ik had echt te weinig gegeten. Ik sloot mijn ogen, hing even met mijn kop tussen mijn knieën. Langzaam kwam ik weer tot rust. Wat een idioot. Als ik Stijn zag moest ik toch eens vragen wie dat was. Stijn kende iedereen. Ik wilde meer informatie hebben, van iedereen van de nachtploeg. Ik wilde weten voor wie ik uit moest kijken en wie ik kon vertrouwen. Waarschijnlijk waren dat er niet veel. Behalve Stijn zelf dan. Waar was hij nou? Mijn maag kneep. Er zat niets in maar ik had het gevoel dat ik moest kotsen. Rare smaak in mijn mond, zweet op mijn voorhoofd. Ik stond op, ging achter het bankje de struiken in en bukte. Ik wist niet wat er uit kwam, maar het was waterig en smaakte smerig. Nog een keer. Daarna was het op. Ik probeerde mijn mond wat te spoelen met speeksel en spuugde het uit. Mijn god, dit was smerig. Ik kwam wel tot rust. Ik dacht er even aan om terug te gaan naar mijn plek, een flinke slok rum te pakken en te gaan slapen. Beter van niet. Ik was al leeg, als ik daar nu rum in ging gooien dan kotste ik waarschijnlijk alles bij elkaar. Ik ging weer op het bankje zitten. Ik kwam langzaam tot rust, mijn maag was een stuk minder van streek en mijn hoofd bonkte ook niet meer. Ik strekte mijn benen, legde mijn armen gespreid op de rugleuning en hing mijn hoofd achterover. Ogen dicht, frisse lucht inademen.
Ik hoorde grint kraken. Ik deed mijn ogen open en zag de man op me af komen. Het was dezelfde die ik voorbij had zien komen toen Stijn hier zat. Hij glimlachte naar me. Toen hij bij het bankje was kwam hij naast me zitten.
‘Is je maatje er niet?’
Vooruit, dom doen. ‘Mijn maatje?’
‘Ja, ik heb jullie een paar keer samen zien lopen. Die jongen met dat rode haar.’
We vielen blijkbaar wel erg op.
‘Ow, ja… Die is er niet.’
‘Jammer.’
‘Ja.’
‘Is hij jouw vriendje?’
‘Gewoon.’
‘Leuk.’
“Man,” dacht ik, “ga weg.” ‘Ja,’ zei ik zo droog mogelijk.
‘Het is een leuke jongen.’
‘Ja hoor.’
‘Jij ook.’
Ik vroeg me al af wanneer hij het zou zeggen. Het was zo doorzichtig allemaal. Als antwoord haalde ik mijn schouders op.
‘Je ziet er leuk uit. Mooi shirt.’
Zijn hand lag even op mijn been. Ik trok mijn been wat terug en keek rond. Verderop zag ik een man met een jongen lopen. Die jongen had ik hier al eens vaker gezien. Zou hij ook…? Zo te zien wel.
‘Ook een leuke jongen hoor,’ zei de man naast me, ‘maar ik vind dat maatje van je leuker.’
‘Leuker?’
‘Liever. Die jongen daar heeft nogal wat kapsones.’
‘O.’
Hij begon me op mijn zenuwen te werken. Ik was moe, ik had honger en ik had genoeg problemen aan mijn kop. Daar kon ik dat gezever niet bij gebruiken. Ik zag de jongen met de man dieper het park inlopen.
‘Je weet toch wel wat die gaan doen hè?’
‘Ik kan het wel raden.’
‘Jammer dat jouw maatje er niet is.’
Ja, dat wist ik nou wel. ‘Geen idee wanneer de rooie er weer is.’
‘Geeft niet, een blonde is ook lekker.’
Weer die hand op mijn been.
‘Wat wil je?’ vroeg ik terwijl ik mijn been nog verder opschoof.
Hij kwam dichter bij me zitten.
‘Gewoon, aftrekken,’ zei hij dicht bij mijn oor. ‘Meer niet.’
‘Gewoon aftrekken?’
‘Vind ik heerlijk, als zo’n mooie jongen mij aftrekt.’
Ik zweeg. Dat was het dus wat Stijn met hem had gedaan. Ik vermoedde het al wel, maar nu wist ik het zeker. Ik voelde zijn vingers in mijn nek.
‘En ik wil jouw piemel zien. Vast een hele mooie.’
Zijn gezicht kwam nog dichterbij.
‘We gaan niet zoenen,’ zei ik direct.
Hij trok zijn gezicht wat terug. ‘Nee, natuurlijk niet.’
Het bleef even stil.
‘Nou,’ zei hij, ‘wat denk je er van?’
Ik strekte mijn benen en keek naar mijn schoenen.
‘Je kunt het geld vast goed gebruiken.’
Mijn schouders schokten een keer.
‘Durf je niet? Eerste keer? Ik help je wel.’
‘Wat betaal je?’
‘Twintig euro.’
‘De Rooie had veertig.’
Hij grinnikte. ‘Meteen zakelijk, je bent niet gek.’
‘Nee,’ zei ik. ‘Ik ben niet gek.’
‘Veertig,’ zei hij als bevestiging.
Ik stond op en begon te lopen, zonder verder iets te zeggen. Hij volgde. Een paar stappen verder pakte hij mijn arm.
‘Hier de struiken in, in het midden is een prima plekje.’
© 2011 Oliver Kjelsson