Hij sliep onrustig. Draaide de hele tijd. Even later deed hij zijn ogen weer open.
‘Gaat het?’
‘Beetje.’
‘Waarom was je nou ineens weg?’
‘Ik had het zo gehad,’ zuchtte hij, ‘die werkgroep van de kerk, dat gecontroleer van mijn ouders. Ik werd gek. Vandaag op school moest ik bij de mentor komen, die wist blijkbaar ondertussen ook van mijn “probleem”. Hadden mijn ouders verteld. Toen knakte er iets. Op het station ben ik weggegaan, terug de stad in. Nadenken.’
‘En?’
‘Weet ik niet. Er spookte van alles door mijn hoofd. Voor ik het wist was het al laat. Ik wist dat ik in de problemen zat, dat ik niet naar huis kon zonder gezeik. Ik raakte in paniek. Wist niet waar ik heen moest. Toen ben ik maar naar hier gegaan.’
Ik hield hem nog steviger tegen me aan. Ik kuste hem weer en kreeg een kus terug. Hij verborg zijn hoofd in mijn schouder.
‘Wat een puinhoop.’
‘Je ligt bij mij in bed, ik vind het wel meevallen,’ grinnikte ik.
Hij kuste me gniffelend.
‘Maar ik zal toch een keer terug moeten. En jouw moeder heeft gelijk, dit is eigenlijk strafbaar wat ze doet.’
‘Misschien, maar het kan nu even niet anders.’
‘Hoe kan ik dit ooit goedmaken met jullie?’
‘Niet,’ zei ik spottend. ‘Maar dat geeft niet.’
‘Het is niet grappig.’
‘Weet ik,’ kuste ik, ‘maar ik ben blij dat ik je weer eens bij me heb.’
‘Ik ook, Mathijs.’
Hij kuste me. Nog steeds lagen we dicht tegen elkaar aan. Hij likte mijn lippen, ik liet hem binnen. Hij draaide op zijn rug, nam me mee. Ik lag boven op hem, mijn harde kruis klem tegen hem aan. Hij was zacht. Hij zoende met gevoel, maar afwezig. Ik steunde op mijn armen, tilde mijn hoofd op en keek in zijn ogen.
‘Moe?’
Hij knikte. Ik liet me naast hem rollen, kroop tegen hem aan.
‘Lekker slapen dan.’
Hij glimlachte en sloot zijn ogen even.
‘Ik ga morgen naar school, ik zal zachtjes doen.’
‘Ik sta met je mee op.’
Ik grinnikte. ‘Moet je wel wakker worden. Ik maak je niet wakker.’
‘Jawel.’
‘Nee, ik wil geen ruzie met mijn pleegmoeder. Ik moest je laten liggen.’
‘Wat gaat ze morgen doen?’ vroeg hij een beetje verschrikt.
‘Volgens mij weet ze dat zelf nog niet.’
Hij kuste me.
‘Slapen,’ zei ik zacht en sloot mijn ogen. Nog een laatste kus, toen hoorde ik hem langzamer ademen.
Ik schrok van de wekker en sloeg hem meteen uit. Ik keek naar Ward maar die bewoog niet. Ik kroop voorzichtig uit bed en maakte mezelf verder wakker onder de douche. Ward sliep gewoon door toen ik me verder aan kleedde. Voor ik naar beneden ging keek ik nog even naar hem. Hij sliep rustig, zijn arm op de plek waar ik gelegen had. Zijn gezicht was ontspannen, gewoon diepe rust. Ik kuste voorzichtig zijn voorhoofd. Hij kreunde zachtjes, draaide zich vaster in het dekbed. Ik glimlachte. Er stroomde een warme gloed door me heen. Mijn Ward. Zachtjes sloot ik de deur en liep naar beneden. Mijn pleegmoeder zat al aan de keukentafel, er stond thee voor me klaar.
‘Goedemorgen, jongen.’
‘Morgen.’
‘Goed geslapen?’
‘Best wel.’
‘En Ward?’
‘We hebben nog even liggen praten. Niet veel. Hij zat er gewoon doorheen. Zijn ouders hebben het zijn mentor op school verteld. En toen had hij het ineens gehad.’
‘Slaapt hij nog?’
Ik knikte.
‘Ik schrok even toen hij zei dat ze hem verrot zouden slaan. Ik zag aan zijn gezicht dat hij het meende.’
‘Laatst zei hij zoiets. Maar als hij deed wat ze wilden, dan viel het allemaal wel mee.’
Ze schudde haar hoofd.
‘Wat ga je doen?’ vroeg ik.
‘Ik heb nog geen idee. Maar lang kan dit niet duren, ze komen vanzelf hierheen als ze hem zoeken.’
‘Politie bellen?’
‘Er zit niet veel anders op.’
‘Dan komen ze hem halen,’ zei ik verschrikt.
‘Als ik niet laat weten dat hij veilig hier zit komen ze mij halen.’
Ik zuchtte. ‘Mag ik niet thuisblijven vandaag?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Eén spijbelaar is genoeg. Als er iets te melden valt bel ik je wel.’
Ik sputterde nog wat tegen maar ze was onverbiddelijk. Met tegenzin stapte ik op. Gelukkig was het niet echt een lange dag, ik was redelijk vroeg vrij. Kort na de middag kon ik weer naar huis. Ik reed wat ik waard was. Ze had me niet gebeld. Ik was nieuwsgierig. Ik zette mijn fiets in de garage en zag de fiets van Ward staan. Hijgend kwam ik de keuken binnen. Mijn pleegmoeder zat aan tafel. Alleen.
‘Is Ward er nog?’
Ze knikte glimlachend. ‘Hij zit in de woonkamer.’
Ik wilde doorlopen maar ze hield me tegen. ‘Hij zit te praten. Met Mieke.’
‘Mieke?’
‘Die heb ik gebeld vanmorgen. Ik wist niet wat ik moest doen. Ze zei me dat ik hem gewoon hier moest houden en dat ze vanmiddag zou komen.’
‘En de politie?’
‘Die heeft zij gebeld. Dat heeft ze allemaal geregeld.’
‘En Ward’s ouders?’
Ze grijnsde. ‘Die weten niet dat hij hier zit. Ze hebben me gebeld dat ze bericht hadden gehad dat hij terecht was, al wisten ze niet waar.’
Ik lachte. ‘Meen je niet.’
‘Ze wilden ons toch ook even gerust stellen. Al had zijn moeder het er niet op waar hij was. Hij staat officieel als wegloper te boek. Voor zover zij weten zit hij in een opvanghuis.’
Ik staarde naar mijn handen voor me op tafel. Het leek uren te duren, dat gesprek in de woonkamer. Van binnen was ik gerust gesteld. Mieke was er bij. Dan kwam het wel goed. Na een uur kwam Mieke de keuken in.
‘Hé, Mathijs,’ glimlachte ze toen ze mij zag zitten.
‘Dag, Mieke. Hoe is het nou?’
‘Tja, wat moet ik zeggen? Hij is duidelijk in wat hij wil. Hij wil zijn eigen leven leiden, zichzelf zijn. Aan de ene kant wil hij niet terug naar huis, maar aan de andere kant wil hij dolgraag alles uitpraten met zijn ouders. Eigelijk wil hij niet weg thuis.’
‘En nu?’
‘Ik heb net zijn ouders gebeld, dat ik wilde komen praten.’
‘Met Ward er bij?’
‘Nee. Dat doen we nog maar even niet. Ik moet er over een uur zijn. Ze hoeven niet te weten dat ik zo dichtbij zit.’
Ward kwam de keuken in. Zijn ogen waren rood.
‘Hey,’ zei hij zacht.
‘Hey,’ zei ik onnozel terug.
Ward kwam naast me zitten, pakte de mok die voor hem stond met twee handen vast en nam een slok. Onder de tafel legde ik mijn hand op zijn been en kneep zachtjes. Hij keek me even aan, voorzichtig lachend. Hij piekerde. Niet gek natuurlijk. Mieke probeerde alles een beetje luchtig te houden, vroeg me hoe het op school ging. Algemene praat. Ward en ik hielden de klok in de gaten, onbewust. Toen het tijd was om te gaan gaf ze Ward een hand.
‘Ik kom hierna weer terug. Praten we over wat we verder gaan doen. Maak je geen zorgen.’
Ward keek me nog een keer aan toen ze weg was. Ik kneep weer in zijn been.
‘Ik ben bang.’
Ik knuffelde hem even. Hij kwam tegen mij aanhangen, liet het maar gebeuren. Mijn pleegmoeder aaide een keer door zijn haar. Niemand wist zich een houding te geven. Na anderhalve lange uren was Mieke terug. Ze wilde alleen praten met Ward. Ze verdwenen de huiskamer weer in. Het was bijna etenstijd. Mijn pleegvader kwam thuis en werd door mij en mijn pleegmoeder op de hoogte gebracht. Hij zuchtte een keer. De manier waarop zei meer dan genoeg. Vlak voor het eten kwamen ze terug de keuken in. Ze zouden blijven eten. Ward verbrak de stilte.
‘Ik ga straks met Mieke naar huis om te praten,’ zei hij zacht. ‘Ik heb geen keus.’
Ik zweeg. Mijn pleegmoeder knikte veelbetekenend.
‘Ik zal wel moeten,’ zei hij toen hij naast me was komen zitten. ‘Ik kan nergens anders heen.’
‘Ze hebben beloofd hem wat meer vrijheid te geven,’ zei Mieke. ‘Al zal het wel volgens hun regels gaan.’
‘Ik kan niet anders,’ zei Ward nog een keer tegen mij, alsof hij zich wilde verontschuldigen.
‘Ik snap het wel,’ zei ik met mijn hand op zijn been.
Er werd zwijgend gegeten. Kort daarna vertrokken ze. In de gang gaf ik Ward een kus en hield hem even stevig vast.
‘Sterkte,’ was alles wat ik kon zeggen.
‘Dank je,’ zei hij.
Ik ging naar mijn kamer, probeerde wat aan mijn huiswerk te doen. Morgen een belangrijk proefwerk. Ik kon er mijn gedachten niet bij houden. Toen ik de deurbel hoorde stormde ik naar beneden. Mieke stond met Ward in de gang. Hij keek strak.
‘Hoe ging het?’ vroeg ik.
Ward haalde zijn schouders op.
‘Stroef,’ zei Mieke.
Even later zaten we aan de keukentafel. Mieke stond te overleggen met mijn pleegouders in de gang.
‘Ze zijn helemaal gek,’ zei Ward zuchtend. ‘Ze blijven maar volhouden dat ik zo niet kan zijn, dat ik er aan geholpen kan worden. Als ik niet wil genezen ben ik hun zoon niet meer.’
‘En die vrijheid dan?’
Hij lachte schamper. ‘Als ik ga leven zoals zij willen ja.’
‘En nu?’
‘Ik weet het niet. Ik wil eerst nadenken.’
We keken op toen de keukendeur open ging.
‘Ward,’ zei Mieke, ‘jij blijft nog een nacht hier. Een andere plek krijg ik vanavond niet meer voor elkaar. Laat alles eerst nog maar even tot rust komen. Ze trekken wel bij.’
‘Mijn ouders niet.’
‘Ik heb dit vaker meegemaakt, jongen.’
Ward keek somber.
‘Kop op. Ik bel je morgen. We lossen dit wel op.’
Ze gaf ons een hand en vertrok. Ward had zijn hoofd op tafel gelegd en huilde zonder geluid. Ik wreef over zijn rug. Ik voelde me schuldig dat ik blij was dat hij nog een nacht bleef.
Ward ging eerder naar bed dan ik. Hij was moe, bovendien wilde mijn pleegmoeder nog even met me praten. Niets bijzonders, ze wilde gewoon nog even napraten over alles wat gebeurd was die nacht. Ward werd wakker toen ik voorzichtig in bed kroop. Hij kuste me ineens toen ik ging liggen.
‘Ben je nog wakker?’
‘Nee, jij maakte me wakker.’
‘Kom hier,’ zei ik en trok hem tegen me aan.
Hij glimlachte.
‘Ik weet niet wat ik moet,’ zei hij toen serieus.
‘Je hoeft nu toch ook niet te beslissen,’ zei ik.
‘Ik kan niet hier blijven, dat hebben ze me wel duidelijk gemaakt. Niet omdat mijn ouders hier in dit dorp wonen, maar ook niet vanwege ons, wat wij hebben. Dat zou niet goed zijn.’
‘Ik zou het niet erg vinden.’
‘Nee, maar je snapt ook wel dat dat niet werkt.’ Hij kuste me. ‘Ik heb er van genoten vannacht,’ zei hij toen zacht, ‘om bij jou te slapen.’
‘Vannacht weer,’ zei ik met een kus.
Hij glimlachte. ‘Dank je wel, Mathijs.’
Ik lag niet op mijn gemak. Ik voelde de spanning. Ik maakte me zorgen om de afloop. Ik probeerde me voor te stellen hoe hij zich nu moest voelen. Afgewezen door zijn ouders, hij was hun zoon niet meer als hij zo door bleef gaan. Ik wist hoe het voelde, ik dacht aan mijn jaren thuis. De desinteresse in mijn leven, mijn behoeftes. Ik jankte, gelukkig sliep Ward al. Ergens die nacht moet ik toch in slaap gevallen zijn. Ik was kapot toen mijn wekker ging. De douche bracht ook al geen redding. Moe kwam ik beneden.
‘Goedemorgen, jongen.’ Ze keek onderzoekend.
‘Morgen,’ kraakte ik.
Ik nam een slok thee en een hap van mijn boterham. Met moeite slikte ik het door.
‘Gaat het?’
‘Nee.’
‘Niet goed geslapen?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Teveel liggen piekeren?’
‘Ze doen hetzelfde als wat mij gebeurd is. Ze stoten hem gewoon af.’
Ik nam nog een hap en slikte het door. Mijn maag kromp samen. Ik sprong op van mijn stoel, rende naar het toilet en kotste alles er weer uit.
‘Mathijs,’ hoorde ik achter me.
Ward stond achter me. Mijn pleegmoeder kwam achter hem aan. Ik spoelde door en slofte terug naar de keuken.
‘Ga even zitten, jongen,’ zei mijn pleegmoeder.
Ward keek me bezorgd aan.
‘Het is niet eerlijk,’ brieste ik. ‘Dit kunnen ze gewoon niet maken. Wat moet hij nou? Net als ik zo’n internaat in? Net zo’n kutleven als ik tegemoet? Alleen maar omdat hij godverdomme homo is? Bij mij kon ik die dope nog de schuld geven, maar dit slaat echt nergens op. Ze kunnen hem toch niet zomaar buiten zetten? Dáár zouden ze de politie eens op af moeten sturen. Maar ze laten hen gewoon hun gang gaan, en hij kan opkrassen. Ze zijn nog erger dan die ouders van mij!’
Ward keek bang, alsof hij nu pas besefte wat hem boven het hoofd hing. Ik voelde me schuldig. Stom om daar over te beginnen waar hij bij was.
‘Heb ik eindelijk een normaal leven, begint dit weer,’ zuchtte ik.
‘Hier was ik al bang voor,’ zei mijn pleegmoeder, ‘dat dit boven zou komen.’
Ze aaide een keer over mijn rug.
‘Je ziet bleek,’ zei ze.
Mijn pleegvader kwam de keuken in en zag het tafereel even aan. Hij snapte meteen wat er aan de hand was.
‘Ik krijg toch wel heel erg veel zin om er naar toe te gaan en ze te vragen of ze zich beseffen waar ze mee bezig zijn. Ze hadden hier bij moeten zijn.’
Hij zei het fel. Dat was eigenlijk niets voor hem. Meestal was hij de rust zelf, hij hield het overzicht. Ik probeerde ondertussen mijn brood weg te krijgen. Mijn pleegvader keek naar me, zag me zitten.
‘Jij gaat zo dus niet naar school,’ zei hij droog.
‘Ik heb een belangrijk proefwerk,’ sputterde ik tegen. ‘Ik moet.’
Hij glimlachte. ‘En dat ga jij in deze toestand goed maken? Ik zou voor de herkansing gaan. Het houdt ergens een keer op Mathijs. Ik vond toch al dat je jezelf goed gehouden hebt deze dagen.’
Ik zuchtte. Misschien had hij wel gelijk. Eigenlijk wilde ik ook niets liever dan thuis blijven, bij Ward. Na nog een slok thee ging ik terug naar mijn kamer. Ik ging op mijn bed liggen. Ik wilde even niets meer. Ward bleef beneden. Ik rook zijn slaap nog in mijn bed. Ogen dicht. Niet veel later sliep ik.
Ik werd wakker van stemmen beneden. Hoorde ik nou zijn moeder? Wat was er aan de hand? Ik liep de trap af, ging de keuken in.
‘Wat doen zij hier?’ vroeg ik aan mijn pleegmoeder.
‘Ze wilden met Ward praten. Ze hadden Mieke door het dorp zien rijden, dus was er maar één mogelijkheid waar Ward is.’
‘Hoe gaat het?’
‘Mieke is er bij. Die zit tussen hen in.’
Ik hoorde ze praten in de woonkamer. Wij hielden ons stil, we konden horen wat er gezegd werd. Ze wilden dolgraag dat hij weer thuis kwam, ze misten hem. Hoorde ik zijn moeder nou huilen? Zal wel. Mieke praatte op hen in. Dat ze moesten proberen te accepteren dat Ward zo was.
‘Maar zo hebben we hem toch niet opgevoed?’ hoorde ik zijn moeder zeggen.
‘Zo ben ik nou eenmaal,’ zei Ward. ‘Dat heeft niets met opvoeding te maken. Denk je dat het voor mij makkelijk is?’
‘Verzet jezelf er dan tegen.’
‘Dat gaat niet, mam. Dat gevoel hou je niet tegen. Ik hou van hem.’
Dat raakte me. Mijn pleegmoeder knipoogde naar me.
‘Zoiets wil ik in mijn huis niet hebben,’ zei zijn vader strak. ‘Zo hebben we jou niet opgevoed.’
‘Weet u hoe u hem opgevoed hebt?’ kwam Mieke er tussen. ‘Als een hele sociale jongen. Kent u het hele verhaal van Mathijs? Die heeft jaren bij ons gewoond. Omdat zijn ouders gewoonweg niet voor hem konden zorgen. Zwaar aan de drugs. Ze hebben hem toen hij nog klein was gewoon verwaarloosd. Hij leefde op straat, omdat ze hem thuis sloegen. Jullie willen niet weten wat hij allemaal uitgevreten heeft. Een goede bekende van de politie bij ons. Hier kreeg hij een nieuwe kans. Ward accepteerde hem, kende zijn verhaal maar gaf hem zijn vertrouwen.’
‘Daarom zat hij ook opeens bij de politie op het bureau,’ gooide zijn vader tegen.
‘Dat was een misverstand en dat weten jullie ook. Mathijs probeerde die jongen juist tegen te houden. Nog een actiefeitje weten? Een week of wat geleden heeft de politie een grote jongen uit de drugswereld opgepakt. Oud vriendje van hem. Die had Mathijs weten op te sporen, wilde hem weer in zijn zaakjes betrekken. Hij heeft hem aangegeven. Ik weet zeker dat als Ward er niet was geweest dat Mathijs gewoon terug het wereldje in was gegleden. Jullie weten niet half wat Ward gedaan heeft.’
Ik schrok. Hoe wist zij dat nou weer? Zou van Dalen gepraat hebben? Vast wel. Ik keek naar mijn pleegmoeder, die me vragend aan keek.
‘Rico had me gevonden hier. Vertel ik je nog wel.’
Ze kuste mijn voorhoofd. ‘Ik wist dat ik trots op je kon zijn.’
Het was even stil in de woonkamer.
‘Luister,’ zei Mieke. ‘Hoe vervelend het ook is, Ward is zoals hij is, voelt wat hij voelt. Dat kan hij niet tegenhouden. Zo ben je of zo ben je niet. Dat kun je niet veranderen. Hoe graag je dat ook zou willen. En geloof me, er zijn er veel die dat zouden willen op die leeftijd. Overal je mond houden, want de buren praten er over. Ooit er aan gedacht hoe het leven van zo’n jongen is als ze het op school weten? Steun van thuis is juist het belangrijkste dat er is.’
Weer stilte. Zijn vader verbrak het na een tijdje.
‘Ik kan het niet goedkeuren. Dat gaat tegen mijn hele geloof in. Het is verkeerd. En ik weet zeker dat je zoiets kunt tegenhouden. Kwestie van willen. Dat hij zo is, dat is een uitdaging van God, ik kan zover met je meegaan dat het misschien niet aan onze opvoeding ligt. Maar het is wel onze taak om hem te helpen zich er tegen te verzetten. Hem te steunen in het gevecht tegen de verleiding.’
‘Ik snap jullie wel hoor,’ zei Ward. ‘Maar ik kon er niet meer tegen dat jullie alles controleerden, ik kon nergens meer alleen naar toe. Waarom hebben jullie het aan mijn mentor van school verteld? Die heeft er helemaal niets mee te maken.’
‘Die kan je toch alleen maar helpen, jongen,’ zei zijn moeder.
‘Ik ben niet te helpen,’ zei Ward dwars. ‘Ze hebben er op school helemaal niets mee te maken. Het is toch een kutschool.’
‘Ward!’ Zijn vader klonk streng.
‘Waarom kon ik niet op mijn gewone school blijven? Die was gewoon in de buurt, nu zit ik ver van iedereen af.’
‘Deze school is beter voor je, dat weet jij ook wel.’
‘Nee,’ zei Ward. ‘Ze zijn er veel te streng. Wereldvreemd zelfs. Ze zijn er gek.’
‘Ze leren er jou gewoon goede normen en waarden,’ zei zijn vader.
‘Normen en waarden? Mensen veroordelen omdat ze niet volgens de kerk leven? Dat noemen jullie normaal? Andere mensen buiten sluiten omdat ze misschien iets gedaan hebben wat de kerk niet goed vindt?’
‘Iedereen maakt fouten, jongen. We sluiten niemand buiten. Iedereen krijgt de kans om bij God in het reine te komen.’
‘Ik wil gewoon terug naar mijn oude school.’
‘Daar hebben ze een te slechte invloed op je, Ward.’
‘Het was jaren goed genoeg. Maar Mathijs zit daar ook op school he? Daar gaat het jullie om!’
De keukendeur vloog open, Ward kwam de keuken binnen en gooide de deur met een klap weer dicht. Hij pakte zijn jas en liep naar de garage.
‘Ward, hier blijven,’ zei mijn pleegmoeder rustig.
Hij stond stil, draaide zich om met tranen op zijn gezicht.
‘Ward, rustig blijven. Dit moet uitgepraat worden.’
‘Zeg dat maar tegen hen.’
‘Ward, kom even zitten.’
Mieke kwam de keuken in en zag hem aan de tafel zitten, jas los. Zijn hoofd zat half begraven in zijn kraag. Hij had zijn handen teruggetrokken in zijn mouwen.
‘Wat wil je?’ vroeg ze.
‘Weet ik niet,’ haalde hij zijn schouders op.
‘Ik ga een afkoelingsperiode inlassen,’ zei ze en ging terug naar de woonkamer.
Even later kwam zijn moeder de keuken in, jas al aan.
‘Ward, alsjeblieft, kom terug naar huis jongen. Over die school kunnen we praten. Als je dat zo graag wilt. Maar probeer ook rekening te houden met onze gevoelens.’
Ward knikte. Toen ging ze. We keken elkaar aan, niemand zei wat. Na een half uur stapte Ward op.
‘Ik ga een eindje fietsen. Ik wil even alleen zijn.’
Iedereen begreep dat. Aan het eind van de middag kwam hij weer terug. Mijn pleegvader was net terug van zijn werk. Ward zijn gezicht stond strak.
‘Ik ben thuis geweest,’ zei hij zacht.
‘En?’ vroeg ik nieuwsgierig.
‘Ik mag terug naar mijn oude school,’ zei hij.
‘Ga je terug naar huis?’
‘Ik kan niet anders, Mathijs. Ik heb dat internaat gezien, daar zou ik nooit tegen kunnen. Bovendien, jij weet wat het is om je ouders te moeten missen. Ik kan niet zonder ze. Dat begrijp je toch wel? Dan schik ik me maar in hun regels. Beter dan niets.’
Ik zuchtte, baalde. Maar hij had wel gelijk. Wat moest hij anders.
‘Ik heb beloofd thuis te komen eten.’
Hij pakte ineens mijn pleegmoeder vast en kuste haar wang.
‘Dankjewel voor alles.’
‘Graag gedaan, jongen.’
Mieke knikte naar hem en gaf hem een hand. Mijn pleegvader gaf hem een klop op zijn schouder.
‘Knap van je. Maar je moet me één ding beloven. Als het fout gaat, dan kom je naar hier. Je gaat niet buiten ronddolen.’
‘Is goed,’ zei hij.
Ik liep met hem mee naar de garage. We omhelsden elkaar, zoenden.
‘Sorry,’ zei hij.
‘Geen sorry zeggen, je hebt gelijk.’
‘Het zal niet makkelijk worden.’
‘Ik ben er voor je.’
Met een laatste kus pakte hij zijn fiets en reed naar huis. Ik wist niet wat ik voelde. Ik miste hem. Nu al.
Er veranderde niets. Ward mocht me nog steeds niet zien, sterk zijn tegen de verleiding, hij ging nog steeds naar die andere school. Het was niet makkelijk om te regelen, blijkbaar. Bij het begin van het nieuwe schooljaar kon het pas weer. Dat was nog een paar maanden. Ik geloofde er helemaal niets van. Langzaam maar zeker kwam hij helemaal in hun greep. En ik? Ik kon niets anders doen dan toekijken.
Na een paar weken kwam ik thuis en zag aan het gezicht van mijn moeder dat er iets was.
‘Ga even zitten, Mathijs,’ zei ze.
‘Wat is er?’
‘Ik heb net telefoon gehad,’ ging ze voorzichtig verder.
‘Is er iets met Ward? Wat is er nou?’
‘De politie uit Amsterdam heeft gebeld. Je moeder is overleden.’
Ik zat genageld aan mijn stoel.
‘Hoe?’ vroeg ik zacht. ‘Net als mijn vader?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ze is vanmorgen verongelukt. Stak ineens de straat over, ze kwam onder een tram terecht. Ze moet op slag dood zijn geweest. Ze heeft niet geleden.’
‘Deze keer niet,’ zei ik zacht.
Mijn lichaam was gevoelloos. Ik wist niet wat ik moest voelen.
‘De politie wil weten hoe de begrafenis of crematie moet zijn. Er is verder geen familie, jij moet het zeggen.’
‘Begraven,’ zei ik. ‘Bij mijn vader.’
Ik wilde niet huilen, maar er liep toch een traan over mijn wang.
‘Zal ik het voor je regelen verder?’
Ik knikte. Ik voelde me raar. Niemand die haar kende. Ik moest mijn verhaal kwijt. Ik pakte mijn fiets en reed naar Ward. Hij was de enige die haar ooit gezien had. Knappe ouders die me nu tegenhielden om met hem te praten. Ik belde aan, zijn moeder deed open.
‘Mag ik Ward even spreken?’ vroeg ik door mijn tranen heen.
Ze durfde geen nee te zeggen. Ze hield de deur verder open, ik liep langs haar heen. Ze gebaarde naar de keuken, achter me hoorde ik haar onder aan de trap Ward roepen. Die kwam even later bezorgd de keuken in.
‘Mathijs, wat is er?’
‘Mijn moeder overleden vanmorgen,’ snikte ik.
‘En ik zag haar vanmiddag nog door het dorp heen fietsen,’ zei hij verbaasd.
Ik schudde mijn hoofd. Ik zag aan zijn gezicht dat hij de link legde.
‘Nee, Mathijs. Jongen. Net als je vader?’
‘Ik schudde mijn hoofd. ‘Verongelukt, onder een tram.’
Ward sloeg een arm om me heen. Ik huilde. Zijn moeder zei niets, schonk een glas water voor me in.
‘Hier,’ zei ze en legde even haar hand op mijn rug.
‘Zag je haar nog wel eens?’ vroeg ze toen.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Sorry dat ik langskom,’ zei ik, ‘maar Ward is de enige die ik ken die haar een keer gezien heeft.’
‘Geeft niet jongen.’
Ward zei niets. Wreef alleen maar over mijn rug.
‘Ga je mee naar de begrafenis?’ snikte ik weer.
‘Tuurlijk, als jij dat wilt,’ zei hij zonder aan zijn moeder te vragen.
‘Waar is de begrafenis?’ vroeg zijn moeder.
‘In Amsterdam, bij mijn vader. Ze moeten weer bij elkaar, zij zijn de reden van mijn bestaan, hoe erg dat ook was.’
‘Mooie gedachte,’ zei ze.
Ik wilde weer weg. Ik had de klok in de gaten gehouden, ik wilde zijn vader niet tegen komen. Ze liepen allebei mee naar de deur. Geen afscheidskus.
‘Ik laat het je nog wel weten wanneer het is,’ zei ik.
‘Hou je goed,’ zei Ward.
‘We zullen voor haar bidden, Mathijs,’ zei zijn moeder.
Dat raakte me meer dan ik gedacht had.
Het was niet druk. Ik was er, met Ward, mijn pleegouders, Mieke, iemand van verslavingszorg, twee vrouwen, overduidelijk aan de drugs, wazige blik, net gebruikt ‘om het te kunnen handelen’ waarschijnlijk. Vlak voor de man van de gemeente een kort woordje bij het graf wilde houden kwam Meneer van Dalen aan lopen. De zon scheen, een zacht windje bewoog de bloemen op de kist. Ik liet maar half tot me doordringen wat er gezegd werd. Ineens dacht ik aan vroeger, toen ik klein was, mijn moeder die met me lachte, met me speelde. Ik knuffelde haar altijd. Raar dat ik me dat ineens allemaal kon herinneren. Toen was ze nog clean. Lang geleden. Ik dacht aan de laatste keer dat ik haar gezien had. Met Ward was dat. ‘Opzouten met je geouwehoer, kut.’ Dat was het laatste wat ik tegen haar gezegd had. ‘Lul,’ had ze geantwoord. Ik voelde me schuldig. Kut. Het laatste woord tegen mijn eigen moeder. Ik wou dat ik alles terug kon draaien. Ik stopte mijn hand in mijn broekzak, speelde met een Euro die er in zat, hing dicht tegen Ward aan. Mijn pleegmoeder stond aan de andere kant van mij. Hand op mijn schouder. De twee vrouwen jankten. De plechtigheid was over. Langzaam lieten ze de kist zakken. Ik staarde wezenloos naar de kuil met de kist er in. Bloemen er bovenop. De man die de plechtigheid geleid had gaf me een schopje. Ik schepte een klein beetje zand en liet het op de kist ploffen. Ik greep weer in mijn broekzak, griste de munt tevoorschijn en gooide die op de kist.
‘Voor koffie,’ zei ik zacht.
Ward zocht in zijn zak naar zijn portemonnee, pakte een Euro en gooide die naast die van mij.
‘Voor koffie,’ fluisterde hij terwijl hij in mijn hand kneep.
Toen brak ik. Met twee armen van Ward en mijn pleegmoeder om me heen heb ik iedereen langs de kist zien lopen, door het water van mijn tranen heen. Schepje zand, knikje. Als laatste liepen Ward en ik naar de uitgang. Daar stond iedereen op mij te wachten. Ze condoleerden mij. De twee vrouwen huilden net zo hard als ik. Ze vertelden me drie keer hoe lief mijn moeder wel niet was.
‘Ik wist niet dat ze een zoon had,’ zei de een.
‘Is dat jouw vriendje?’ vroeg de ander. ‘Jullie zien er lief uit samen.’
Ward glimlachte verlegen. Daarna vertrokken ze. Meneer van Dalen gaf me een hand.
‘Gaaf dat u ook bent gekomen.’
‘Ze belden me op, ze zochten je,’ glimlachte hij. ‘Hoe het ook was, het blijft je moeder. Ik vond dat ik er voor je moest zijn.’
We zeiden niets over Rico. Ik zag hem met mijn pleegouders praten. Mijn pleegvader liep met hem mee, even later waren ze weer terug. Mieke knuffelde me even.
‘Het is misschien wel beter zo,’ zei ze.
‘Zeker,’ zei ik.
‘Sterkte de komende tijd. Ik kom binnenkort even langs.’
Ik knikte dankbaar.
‘Hoe gaat het?’ Ze gaf Ward een hand toen ze het vroeg.
‘Gaat wel. Nog een jaartje of wat, dan ben ik weg,’ zei hij wrang.
‘Ik ben blij dat ze jou hier bij hebben laten zijn.’
‘Ik was anders toch wel gegaan,’ zei hij strijdbaar.
Het werd tijd om te vertrekken. Samen met Ward achter in de auto reden we terug. Thuis dronken we nog wat.
‘Er is nog wat,’ zei mijn pleegvader serieus. ‘Ik weet niet of dit het juiste moment is, maar eigenlijk wil ik dat Ward er bij is.’
‘Wat?’ vroeg ik.
‘Jouw moeder had nog een kamer,’ begon hij. ‘Ze hebben de paar persoonlijke spullen van haar in een doos gedaan. Die meneer van Dalen gaf het me net mee.’
Ik keek hem met open mond aan.
‘Mathijs, ik zeg het je eerlijk, dit is niet zo maar iets.’
‘Weet jij al wat er in zit?’
‘Een beetje, Meneer van Dalen heeft het me verteld, we hebben net samen even gekeken.’
Hij haalde de doos uit de auto, erg groot was die niet. Er kwamen wat toiletspullen uit, deodorant, lippenstift, wat kleren. Oud, verwassen, scheuren er in. Haar identiteitskaart. Niets bijzonders. Als laatste kwam er een plastic tas uit, opgevouwen, met iets plats er in.
‘Alsjeblieft,’ zei mijn pleegvader. ‘Ik waarschuw je, dit is niet makkelijk.’
Ik maakte de tas open en keek er in. Mijn adem stokte, dit was toch niet wat ik dacht dat het was? Ward sloeg zijn arm om me heen toen het waar bleek te zijn. Ik huilde. Ward kuste mijn hoofd.
Op tafel lag een fotoalbum met mijn kinderfoto’s.
© 2006 Oliver Kjelsson