Sarah was al naar school, ik was een uurtje later. Gelukkig. Ik stond op het perron te wachten. Iets minder druk dan het uur ervoor. Mooi, meer ruimte. De trein stopte, deuren gleden open. Er stapte bijna niemand uit. Ik ging zitten en zag nog iemand aan komen rennen. Hat was die ene jongen weer. Rode wangen, hij ging hijgend zitten. Dat hij gewoon een paar minuten eerder vertrok, zeg. Hoefde hij ook niet zo te haasten. Hij ritste zijn jas open, zette zijn koptelefoon op en sloot zijn ogen. Ik glimlachte, dat kon ik ook. Ik haalde het kabeltje uit mijn binnenzak, stopte het stekkertje in mijn telefoon en zocht de map met muziek. Ogen dicht, muziek in mijn oren. Lekker. Eindelijk.
Ik had nog lang aan Loek liggen denken. Milan kwam niet in mijn gedachten. Alleen Loek. Ik kwam iedere keer maar tot één conclusie. Hij moest homo zijn, kon niet anders. Hoe hij deed, hoe hij was. Bewegingen, gebaartjes. Meer meiden dan jongens om hem heen. Hij was het gewoon. Onmiskenbaar. Ik had over hem gedroomd. En hoe! Gezoend hadden we, tegen elkaar aan gehangen op het station. Hij had dezelfde broek aan. Zachte handen, op mijn been, mijn rug, mijn armen. We hadden handen vastgehouden. En gezoend. Ik kon zijn ogen nog voor me zien, starend in die van mij. Ik had het warm toen ik wakker werd. En ik voelde me gelukkig, opgelucht. Raar, zo had ik me nog nooit gevoeld. Niet zo intens in ieder geval. Ik wilde naar school, ik wilde hem zien. Halverwege de treinreis kwam de domper. Ik had me mee laten voeren door mijn eigen wens. Ik had geen contact met hem, en natuurlijk was hij geen homo. Voor zover ik wist ging hij altijd iedere zondag naar de kerk, deed mee met jongerenwerkgroepen. Ik deed mijn ogen open op het volgende station. Ik zat niet aan de kant van het perron, aan de overkant van het spoor stonden mensen te wachten. In de verte, door de muziek heen, hoorde ik “pardon”. Ik keek op, haalde mijn tas van de zitting en liet de vrouw zitten. Ze glimlachte, ik glimlachte terug. Ik keek weer naar buiten. Loek. Ik ging ook naar de kerk, zat ook in een Bijbelstudiegroep. Wat dat betreft… Dat zei dus niets. Nou ja, niet alles. Al kon ik hem maar één keer vasthouden. Ook dat was al eens door mijn hoofd geschoten. Misschien twijfelde hij ook wel. Kwam hij er na één keer achter dat het toch niets voor hem was. Ik zou het prima vinden. Als ik maar die ene was waar hij het dan mee gedaan had. Ik wilde iets betekenen in zijn leven. Niet vergeten worden. Ik zuchtte toen we de stad in reden. We waren er bijna. Ik trok de dopjes uit mijn oren en deed ze in mijn jaszak. Naar school. Daar zag ik hem weer.
In de verte dan. Wij stonden ergens anders in de pauze. Het maakte me eigenlijk ook niet uit. Als ik hem maar zag. Het waren maar korte momenten. Ik zag hem in de pauze naar de toiletten gaan. Even speelde ik met de gedachten er achteraan te gaan. Natuurlijk deed ik dat niet. Maar ik zag hem al staan, bij de urinoirs, ik er naast. Als ik moeite deed zag ik… Klap op mijn rug. Jacco lachte.
‘Nog twee uurtjes.’
‘Ja,’ zei ik.
‘Ga je nog mee de stad in straks?’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Kom op man, is gezellig.’
‘Wie gaan er allemaal?’
‘Wij. Ziggy gaat mee, Oscar, en Frank denk ik.’
‘Oké. Wat gaan we doen?’
Nu haalde hij zijn schouders op. ‘Zien we wel.’
Ik lachte. ‘Is goed jongen.’
Ik gaapte en rekte me uit. Loek keek zag ik. Ik deed net of het me niet opviel.
We reden met zijn vijven weg. In de verte zag ik Loek lopen. Tenminste, dat dacht ik. Toen we dichterbij kwamen bleek hij het echt te zijn. Hij begon te rennen. Er kwam een bus aanrijden, Loek trok een sprintje. Hij stak nog zijn hand op, maar de bus reed gewoon door. Hij stopte met rennen, stak nog een arm in de lucht als protest, teleurstelling. Toen we dichtbij waren lachte Ziggy hem uit.
‘Volgende bus!’ riep hij.
Loek grijnsde. ‘Geef me anders een lift naar het station!’
Ziggy remde, wij ook. Loek kwam naar ons toe.
‘Ik heb geen bagagedrager,’ zei Ziggy, ‘dus bij mij gaat het niet lukken.’
Ik keek naar Loek en achter me. Hij knikte vragend naar mijn fiets.
‘Spring maar op,’ zei ik.
Het trapte zwaar, maar dit voelde goed. Aan de ene kant jammer, als hij bij iemand anders achterop was gesprongen dan had ik hem kunnen zien. Maar ik moest niet zeuren, hij zat bij mij op de fiets.
‘Station?’ vroeg ik.
‘Ja, graag.’
‘Wij gaan de stad nog in, maar we komen er langs.’
‘Bedankt. Anders had ik mijn trein gemist.’
‘Geen probleem.’
Het bleef even stil, ik wist ook niet meer wat ik moest zeggen.
‘Jij gaat ook met de trein tegenwoordig hè?’
‘Ja, sinds kort.’
‘Verhuisd?’
‘Ja.’
Man, wat was dit moeilijk. Ik sloeg dicht, niets meer te zeggen. Hij blijkbaar ook niet. Kwam waarschijnlijk door mijn korte antwoorden. Bij het station stopten we. Loek sprong van mijn fiets.
‘Bedankt.’
Ik moest hem aanraken. ‘Graag gedaan,’ zei ik en stak mijn hand uit.
Hij glimlachte en pakte hem even vast.
‘Zie je morgen,’ zei ik stom.
Hij knikte. ‘Ik ga rennen, dan heb ik hem nog.’
En weg was hij. Ik keek hem na, keek naar de rest en reed met ze verder. Mijn verbeelding had weer gelijk gekregen. Hij had echt zachte handen. Ik had hem van dichtbij gezien, hij had met me gepraat. In gedachten reed ik verder, de rest raakte iets op me vooruit. Ziggy keek om. Hij wenkte lachend, ik moest doorrijden. Niet ver van het station stalden we onze fietsen. Shoppen.
Ziggy was apart. Ziggy was brutaal. Met hem maakte je altijd wat mee. Gelovige ouders, vandaar onze school, maar hij zelf deed er weinig mee. Ruimdenkende ouders, ze dwongen hem niet. Hij ging ook nooit mee naar de kerk volgens mij. Links, politiek bewust. Hij viel ook op, door zijn kleding. Alternatief. Maar hij kende zijn grenzen. Netjes, correct. Principieel, dat wel. En dat kon hij ook laten merken. Hij hield zijn mond niet. Dat heeft hem al vaak genoeg in de problemen gebracht op school. Discussies met leraren. Toch konden ze hem wel waarderen op een of andere manier. Hij had zijn charme. Ik glimlachte toen hij met een straatverkoper in gesprek ging. Je zag aan zijn gezicht dat hij hem voor de gek aan het houden was. Natuurlijk ging hij geen abonnement afsluiten. Ik bleef op een afstandje, wist niet eens waar het nou precies om ging. Ik was er sowieso niet helemaal bij. Loek spookte nog door mijn hoofd. Ik had bijna zijn warmte kunnen voelen. Zijn stem vlak achter mijn rug.
‘Moest jij niet een nieuwe koptelefoon hebben?’ vroeg Jacco.
Ik draaide me half om. ‘Ik heb ze weer gevonden.’
‘Wanneer?’
‘Gisteren. Ze zaten in mijn trainingsjack.’
Jacco lachte.
‘En ze zaten bijna in de wasmachine. Mijn moeder viste ze eruit.’
Ziggy kwam met een grijns op ons afgelopen. ‘Mafketel.’
‘Geen handtekening gezet?’ vroeg Oscar.
‘Flikker op, echt niet.’
Oké, zijn taalgebruik was ook anders te noemen. Niemand die daar moeilijk over deed. Ziggy was Ziggy.
‘Een of andere telefoonprovider. Nooit van gehoord.’ Hij lachte er nog steeds om.
Frank was al een paar stappen van ons vandaan. ‘Kom, we lopen door.’
We slenterden door de winkelstraat, blikje fris in de hand. Het was nog best druk met mensen. Volwassenen, alleen of met nog iemand. Rustige shoppers, mensen die gehaast door de straat liepen. Groepjes scholieren, meisjes, jongens. Winkel in, winkel uit. Er liepen twee mannen, aan de andere kant van de straat. Ik zag het meteen, duidelijk, die hoorden bij elkaar. De rest zag het ook. Ze grinnikten wat, afkeurend. Er vielen wat korte opmerkingen, waarvan “smerig” van Jacco het meeste bleef hangen. Ik zei niets, baalde alleen maar. Ik keek even kort naar Ziggy. Die was het er niet mee eens, dat zag ik wel. Maar Ziggy zei niets.
Ik moest het van me af lopen. Het zat me dwars. Vanaf het moment dat we die twee mannen zagen lopen. Ik was thuis, had gegeten en zat op mijn kamer. Ik pakte mijn trainingsbroek en haalde een dunne trui uit mijn kast. Ik maakte mijn broek los en trok mijn shirt uit. Voor de kast wreef ik over mijn boxer en pakte een T-shirt. Ik kleedde me aan en liep de trap af. Beneden deed ik mijn schoenen aan, zittend in de bank. Ik was stil, chagrijnig. Met een kort “doei” ging ik naar buiten. Ik begon rustig, maar liep steeds sneller. Het deed me zeer, die opmerkingen van de jongens. Vrienden van mij. Ik was boos. Of was ik gewoon bang? Bang dat ze het ooit zouden ontdekken, dat ze het aan me zouden zien? Het winkelstraatje was leeg. Ik hoorde de skatejongens al. Ik liep er snel voorbij. Die ene jongen zat er weer. Ze keken, ik keek terug. Ik ging deze keer een rondje maken. Niet terug langs dezelfde weg. Ik dacht terug aan Ziggy. Hij had niet mee gelachen. Had hij afkeurend gekeken? Volgens mij wel. Hij was het er niet mee eens. Ik had niet anders verwacht, daar kende ik hem goed genoeg voor. Zo was hij niet. Ziggy was oprecht, had respect. Maar hij had zijn mond niet open gedaan. Had hij mijn blik gezien? Zou hij het doorhebben van mij? Vast niet. Maar als er iemand was waar ik het ooit aan zou kunnen vertellen misschien, dan was hij het wel. Mijn ouders hadden hem wel eens gezien, toen we met zijn allen bij mij thuis waren. Ik zag de blik van mijn moeder. Ziggy was anders, duidelijk alternatief, dus ze keek onderzoekend. Eigenlijk vond ze het geen goede vriend voor mij, verkeerde invloed. Terwijl ik juist Ziggy de meest oprechte gast vond die ik kende. En zo vaak trok ik niet met hem op. Op school, soms erna, maar verder zag ik hem nooit. Wat dat betreft kwam Jacco veel vaker bij mij thuis. Die was goedgekeurd, mijn ouders kenden zijn ouders, alles onder controle. Oprechte Christenen, ons kent ons. Ik was buiten het dorp nu. Weilanden. Geen idee waar de weg naar toe ging, maar als ik die bleef volgen dan werd het wel een heel groot rondje. Ik stopte bij een brugje over een sloot. Ik zette mijn voet op de rand en strekte. Daarna de andere. Ziggy. Misschien moest ik toch eens met hem gaan praten. Nu nog niet. Ooit. Ik rechtte mijn rug en liep weer terug. Toch maar weer langs dezelfde route. Ik wilde die skatejongens nog even zien. Vooral die ene, die me de vorige keer ook nagekeken had.
Hij had bij me onder de douche gestaan, nadat ik hem had zien zitten op de terugweg. Hij had mij ook gezien. Mooie jongen. Ik zat achter mijn laptop. Onmogelijk om iets te gaan zoeken van die jongen. Ik wist niets van hem. Zonder naam kon ik helemaal niets. Milan kwam online. Ik glimlachte. Niet veel later was hij in beeld.
“Net onder de douche geweest?”
Ik lachte en wreef door mijn haar, het was nog nat.
“Ziet er leuk uit.”
“Echt niet. Compleet overhoop.”
“Ik vind het leuk.”
Ik glimlachte nog een keer.
“Wat is er?”
“Hoezo?”
“Er is iets, zie ik aan je gezicht.”
Ik zuchtte en zette mijn vingers weer op mijn toetsenbord. “Vandaag de stad in geweest. Liepen twee homo’s. Vrienden van mij lachten erom.”
“Lachten er om?”
“Ja, vinden ze niet normaal hè?” typte ik cynisch. “Smerig.”
Ik zag dat Milan zijn hoofd schudde. “Wat zei je toen ze opmerkingen maakten?”
“Niets, wat dacht jij dan? Ik ben niet gek.”
Ik werd weer chagrijnig. Die discussie had ik al vaker met Milan gehad. Ik moest mijn bek meer open trekken volgens hem. Ik keek naar het scherm en zag hem glimlachen.
“Je weet al wat ik wil zeggen.”
“Ja, en je weet dat ik dat niet kan. Niet hier thuis, en al helemaal niet op deze school.”
Ik zag hem zuchten. “Ik weet het. Kut man.”
Ik knikte. Hij grijnsde terug.
“Zal ik je vrolijk maken?”
“Ik ben niet alleen thuis, gek. Straks komt er iemand binnen.”
“Klik je me toch weg.”
Ik grijnsde, of ik wilde of niet. Milan wiebelde met zijn wenkbrauwen. Daarna ging hij staan. Hij was al hard, dat zag ik aan de bult in zijn broek. Zijn vingers gingen naar zijn toetenbord, terwijl hij bukte.
“Jij ook.”
“Kan niet,” tikte ik.
Hij ging weer zitten. “Wij moeten gewoon eens afspreken.”
Ik haalde mijn schouders op. “Doen we een keer, als ik hier weg kan.”
Dat wilde ik ook wel. Maar ik durfde nog steeds niet. Iets hield me tegen. Op zich vertrouwde ik hem wel hoor, daar lag het niet aan. Maar ik was zo gewend om voorzichtig te zijn, om er niets mee te doen. Seks was iets waar je niet over praatte, niets mee deed zelfs. Seks was vies. Spelen met jezelf een zonde. Stom, ik wist zeker dat iedereen zich er mee bezig hield. Ook mijn vrienden op school. Maar dat ging niemand toegeven. Daar praatte je gewoon niet over. En dat, die hele sfeer altijd om me heen, zorgde ervoor dat ik eigenlijk niet durfde. Niet zomaar durfde af te spreken met iemand, ook Milan niet. Wat als het uitlekte, hoe raar dat ook zou zijn als dat gebeurde. Als iemand ons samen zou zien… En dan nog. Wat wilde Milan? Niet alleen maar gezellig samen een terrasje pakken of zo. Die wilde meer. En wilde ik dat wel? Ja, hij was de eerste waar ik het ooit mee over gehad had, maar verder? Als Loek nou met mij… dan hoefde ik niet na te denken. Maar Milan? Hij was leuk, mooi zelfs. Maar verliefd was ik niet. En dat moest toch wel, vond ik. Aan de andere kant was ik nieuwsgierig, wilde ik ook wel eens meer dan alleen onder de douche of via een webcam naar Milan kijken. Ik had er genoeg over gefantaseerd, eigenlijk iedere keer als ik me aftrok. Ik wilde ook wel, maar als het te dichtbij kwam dan bekroop me een raar gevoel. Iets dat me tegenhield. Mijn ouders, de kerk… Ik voelde me schuldig dan.
“Ik heb er best zin in, om jou eens in het echt te zien.”
Ik keek op. “Dat zal wel. Mij alleen, of wil je alles zien?”
“Niet alleen kijken,” lachte hij.
Ik grijnsde. Ja, opwindend was het allemaal wel. En spannend. Ineens stond hij weer op. Meteen zakte zijn broek en zag ik zijn harde erectie. Zijn voorhuid gleed terug. Hij was niet te stoppen.
Misschien moest ik het toch maar doen een keer. Gewoon afspreken. Geen idee wanneer. Ik moest gewoon niet zo moeilijk doen en eens doorpakken. Durven. Ik kende Milan al een tijdje, en speciaal was hij op die manier wel te noemen. Dus waar lag het probleem? Ik knipperde met mijn ogen en keek rond. Het was druk, zoals altijd. Op zondag was ik altijd hier. De aula van de kerk, een middag speciaal voor jongeren. Mijn ouders gingen er gewoon vanuit dat we het leuk en interessant vonden om hier naar toe te gaan. Vertellingen, samen zingen. Altijd over hetzelfde natuurlijk. Vroeger vond ik het ook altijd geweldig, wist ik veel. Ik wist niet beter. Maar nu dacht ik er meer over na, vond het een stuk minder vanzelfsprekend. Zeker toen ik ontdekte dat ik meer voelde voor jongens dan voor meisjes. En al helemaal toen ik er achter kwam dat ik dat niet kon wegdrukken, dat gevoel. Natuurlijk had ik dat geprobeerd.
Ik stond op omdat iedereen dat deed.
Ik had van alles geprobeerd om het te ontkennen, weg te drukken, te ontwijken. Goed, ook wel mijn eigen schuld, ik had geen contact moeten blijven houden met Milan. Ik had ook op internet niet moeten blijven zoeken en kijken naar die foto’s, die filmpjes. Dan liet het me natuurlijk nooit los. Het was ook mijn eigen schuld wel, op een of andere manier. Ik was zwak, gaf er te snel aan toe. Misschien moest ik me er minder mee bezig houden. Het zou wel wat rust geven in mijn kop.
Iedereen ging weer zitten, maar dat had ik iets te laat door.
Rust in mijn kop, dat wilde ik hebben. Ik ging even niet meer inloggen thuis, even geen Milan die me steeds weer probeerde te verleiden om kleren uit te trekken of met hem af te spreken. Tijdens de verhuizing had ik het ook rustiger. Genoeg te doen in het nieuwe huis, genoeg afleiding.
Ik keek op. De dominee vertelde een verhaal, maar het drong niet echt tot me door. Sarah zat een stukje verderop, met vriendinnen, ze luisterde aandachtig. Verderop zag ik Jacco zitten. Naast me zaten vrienden van mij die ik al jaren kende. Eentje had een vriendin, ze zat naast hem en hield zijn hand vast. Dat mocht hier dan weer wel. Samen in vervoering luisteren naar het verhaal. Ik zuchtte. Ik kende ze goed. Die leefden zoals ze hier allemaal wilden dat je dat deed. En ik kon dat niet. Ik viel er buiten en dat maakte me bang. Ik wilde er niet buiten vallen. Ik had hier zoveel vrienden, mensen die ik goed kende. Ik wilde dit allemaal niet kwijt. Er was ook niets mis mee. Op dat ene na dan, en dat lag aan mezelf.
Zo ging het vaker. Na de bijeenkomst zocht ik Milan niet op, op internet. Ik kon het ook voor een stuk buitensluiten. Maar gaandeweg de week dan viel ik er toch weer voor. Meestal begon dat maandag al als ik Loek weer zag. Sinds hij bij me achterop had gezeten lachte hij naar me. Gewoon lachen, niet speciaal of zo. Maar ik werd er gruwelijk onrustig van. Ik wist dat het onzin was, dat ik er niets mee moest doen. Maar ik keek toch bij de bushalte. Op school wat langzamer gedaan, zodat hij de tijd had om naar de halte te lopen. Nonchalant fietsen. Hij zag me aankomen en lachte. Ik zag niets anders meer, alles stond stil.
Ik remde. ‘Meerijden?’
‘Kan het?’
‘Natuurlijk.’
Daar was het gewicht van zijn lichaam weer. Even onstabiel, en vaart maken.
‘Handig dit.’
‘Kun je je trein nog halen.’
‘Nee, dat maakt niet uit.’
Ik zweeg, trapte door.
‘Maar dit is gezelliger toch,’ hoorde ik hem lachen.
‘Zeker,’ zei ik. ‘Maar ik trap me kapot,’ grapte ik er achteraan.
Loek lachte. ‘Rij rustiger dan, ik heb de tijd.’
Samen reden we het stationsplein op.
‘Ik moet hem even in de stalling zetten,’ zei ik toen ik remde.
‘Oké.’
Hij liep mee, de schuine helling af. Beneden tilde ik mijn fiets in het rek en zette hem op slot.
Hij keek rond. ‘Nooit eerder geweest hier.’
Samen liepen de we trap op, naar de hal van het station. Loek liep naar de kiosk en kocht twee koeken. Hij stak zijn hand uit naar mij.
‘Voor het trappen.’
Ik lachte.
‘Jouw trein vertrekt eerder dan die van mij hè?’
‘Over een kwartier.’
Hij knikte en liep de gang onder de sporen in. Ik volgde, hij ging de trap op naar mijn perron. Samen gingen we zitten, gestrekte benen, etend.
‘Hoe lang moet jij met de trein?’ vroeg hij.
‘Bijna twintig minuten.’
‘En dan?’
‘Tien minuten fietsen.’
‘Nice.’
‘Jij?’
‘Bijna een half uur, dan nog een stukje met de bus.’
Ik nam nog een hap en kauwde.
‘Lekker?’
Ik knikte lachend, hij lachte terug. Ik hoorde mijn trein in de verte. Ik pakte mijn tas van de grond.
‘Komt ie aan.’
‘De mijne ook zo.’
De trein stopte, deuren sisten open. Hij liep met me mee. Ik stapte in en bleef in de deuropening staan. Hij op het perron. Ik hing tegen de draaistang.
‘Bedankt voor de lift.’
‘Jij voor de koek,’ lachte ik.
‘Volgende keer trap ik.’
‘Hou ik je aan.’
Hij stak zijn hand uit, ik kneep en wilde hem vast blijven houden. Dat lukte maar even. Hij stond nu op de perronrand, ik stapte een trede lager. We stonden nog niet eens zo ver van elkaar. Het liefst knikte ik iets naar voren, dan kon ik hem zo een kus geven. Het zou nog niet eens raar zijn geweest, gewoon door de manier waarop we stonden, naar elkaar keken. Het fluitje klonk. Ik keek naar voren en zette toen een stap terug. Hij glimlachte. Ik had een knoop in mijn buik, wilde niet weg. Dat zou raar zijn geweest, als ik nu snel uitgestapt was. De deuren gingen dicht, ik bleef staan, hij ook. Hij glimlachte weer. Een schokje, daarna reed ik langzaam weg. Hij liep nog een paar stappen mee, toen het te snel ging zwaaide hij. Ik zwaaide glimlachend terug. Daarna was hij uit beeld. Ik bleef nog even staan, duwde me toen van de deur weg en zocht een plek om te zitten. Ruimte zat, zo druk was het nog niet. Ik staarde naar buiten. Loek. Wat was dat net nou? Mijn verliefdheid was nu alleen maar groter geworden. En hoe hij keek… Hoe hij deed… Ik had hem zo graag willen kussen. Ik had weer uit willen stappen. Dat durfde ik niet, dat was raar geweest. Maar ik wist zeker dat dit niet de laatste keer zou zijn. Daar ging ik zelf ook wel voor zorgen. Maar volgens mij wilde hij dat ook wel. Gewoon vaker meenemen naar het station, uitbouwen. De conducteur kwam langs, ik gaf hem mijn kaart en na de controle stopte ik die weer terug in mijn portemonnee. Verderop zat die ene jongen naar me te kijken, koptelefoon op. Ik keek weer naar buiten. Lekker laten kijken, met zijn grote koptelefoon. Ik wilde geen muziek nu. Ik wilde de stem van Loek blijven horen in mijn hoofd.
Ik kreeg Loek niet meer uit mijn kop. Alsof ik dat wilde. Ik was onzeker, maar super vrolijk. Ik wist niet wat ik er van moest denken, maar het gaf me hoop op een of andere manier. Ik ging na het eten eerst nog wat huiswerk maken, en daarna een stuk lopen. Even alleen zijn met mijn gedachten. Ik zag het allemaal al helemaal voor me. Loek iedere dag bij me op de fiets, samen op het perron zitten. Ik wilde dichter tegen hem aan zitten, hem aanraken. Ik liep door met een raar gevoel. Ik wilde hem kussen, met hem zoenen. Na vanmiddag voelde dat aan als heel normaal. Hoe hij daar had gestaan, gekeken… Hij was toch niet voor niets met me meegelopen, bij de deur van de trein blijven staan. Zo dichtbij me. Ik was de skatejongens voorbij gelopen zonder te kijken. Totaal in gedachten.
Op school zag ik hem weer. Hij lachte naar me. Ik voelde me ongemakkelijk, wist me geen houding te geven. Ik lachte terug. Ik had het plan al in mijn hoofd, ik ging weer langzaam doen, zorgen dat ik hem bij de bushalte tegen zou komen. Ik wilde hem weer achterop hebben. Uitbouwen. Later op de dag kwamen we elkaar tegen. Hij glimlachte, zei niet veel. Raar. Aan de andere kant, ik deed dat ook niet. Dat moest het zijn, hij voelde zich net zo ongemakkelijk als ik. En dat kon maar één ding betekenen: hij zat met het hetzelfde. Hij wilde hetzelfde. Ik slikte, even nuchter nadenken nu. Maar het kon eigenlijk niet anders vond ik. Ik ging verlegen kijken in de laatste pauze. Ik zag hem in de gang, en werd rood. Hij glimlachte weer, volgens mij keek hij net zo verlegen. Ik dacht na, durfde ik nog wel? Ik liep naar mijn kluisje om er wat te eten uit te halen. Ik zag wat klasgenoten van hem, spullen pakken, jas aan. Ze gingen naar huis. Nee! Dat betekende dat Loek ook ging. Ik keek rond maar zag hem nergens. Ik draaide me om, terug naar de kantine. Ineens een hand op mijn rug. Ik draaide me weer om en keek in het gezicht van Loek.
‘Tot morgen,’ lachte hij.
‘Ja, eh, zie je morgen.’
Hij legde zijn hand nog een keer tegen mijn rug en liep toen door. Ik keek hem nog even na, voelde de warme plek onder mijn schouderbladen die steeds warmer werd. Niet alleen mijn rug. Ik gloeide.
“Maar verder deed hij niets?”
Ik schudde mijn hoofd naar de webcam. “Nee.”
Milan lachte terug. “Het is wel gaaf man.”
Nu knikte ik lachend.
“Gewoon proberen, het ergste wat er kan gebeuren is dat hij nee zegt. Maar als ik jou zo hoor… Hij is het gewoon man.”
“Zou je denken?”
“Zeker weten. Anders doe je zoiets toch niet?”
“Nee, misschien niet.”
Milan grijnsde balorig. Ik zuchtte.
“Ik word er gek van.”
Nu lachte hij. “Kan ik me voorstellen.”
“Ik ga afsluiten, ik ga nog een stukje lopen.”
“Uitslover.”
Ik stak mijn tong uit en zag het beeld op zwart gaan toen ik klikte. Even naar buiten, mijn kop op orde.
Sarah had een ochtendhumeur, en dat werd niet minder toen het een erg korte trein bleek te zijn en we moesten staan. Hij was al vol toen hij aan kwam, en toen moest ons perron er nog bij. We stonden redelijk klem. Ze zei niet veel, en dat vond ik ook niet erg. Ook op de fiets naar school reed ze zwijgend naast me. Haar gezicht stond op onweer. Op school liepen we meteen naar binnen, het was zachtjes begonnen met regenen.
‘Nou, een fijne dag,’ zei ik spottend toen ze door liep.
Ze gromde wat, en was weg. Jacco lachte.
‘Wat heeft zij vandaag?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Haar normale ochtendhumeur?’
We keken haar na, ze beende naar haar kluisje, propte er wat spullen in en klapte het deurtje weer dicht. Jacco en ik lachten.
‘Ze is gek,’ zei ik hoofdschuddend.
Verderop zag ik Loek kijken en glimlachen.
Hij bleef weer uit mijn buurt. Dat viel me gewoon op. Ik zag hem maar af en toe, in de pauzes. Raar. Jacco en de rest hadden niets in de gaten uiteraard, maar dat was niet zo gek op deze manier. Ik wist niet of hij eerder of later uit was deze dag, maar daar kwam ik vanzelf wel achter. Ik hoopte het maar, ik hield het goed in de gaten, kende zijn klasgenoten wel. Ik zag vanzelf of ze weggingen of niet. Wie in ieder geval tegelijk met mij uit was, was Sarah. Die wilde ik er niet bij hebben. Daar zorgde ze zelf wel voor. Na haar laatste les pakte ze snel haar spullen en ging naar buiten. Geen idee wat ik haar misdaan had, maar ze wilde duidelijk niet op mij wachten. Mij best, zij en haar buien. Ik speurde rond, zag Loek ineens bij zijn kastje staan, jas al aan. Prima, dan had ik genoeg tijd om langzaam aan te doen en hem bij de bushalte tegen te komen. Ik liep op mijn gemak naar mijn kluisje, bleef er geïnteresseerd in kijken. Hij bleef staan praten met iemand. Dat schoot niet op. Ik kon zo niet al te lang blijven staan. Toen het echt op ging vallen dat ik bleef treuzelen moest ik mijn jas wel aan doen en langzaam naar buiten lopen. Hoe ging ik dit aanpakken? Moest ik nu een rondje rijden en dan pas langs de bushalte? Dat stond raar, hij had me naar buiten zien gaan. Ik baalde, mijn plan ging mislukken. Ik boog me over mijn fiets om hem van het slot te halen. Volgende keer maar weer, ik kon niet langer blijven. Jacco en de rest waren allang weg.
‘Zal ik trappen deze keer?’ hoorde ik ineens achter me.
Ik kreeg het warm en draaide me om. Loek lachte.
‘Is goed,’ zei ik zo vrolijk mogelijk.
‘Kom op dan.’
Hij slingerde zijn been over het zadel en ging zitten. Samen reden we weg, nadat ik achterop gesprongen was.
‘Fijne fiets,’ zei hij toen we eenmaal op snelheid waren.
‘Je mag vaker trappen, als je dat vindt.’
Loek lachte. Ik keek voor me. Zijn billen op mijn zadel, gespannen, zijn benen die op en neer gingen. Ik zou ze willen aaien. Geen spijkerbroek, dat paste niet bij Loek. Hij reed snel, zigzagde over het stationsplein heen. We lachten. Vlak voor de helling van de stalling remde hij stevig. Ik dook voorover, mijn gezicht tegen zijn rugzak. Ik strekte mijn handen en duwde tegen zijn heupen.
‘Gek!’
Loek lachte en wachtte tot ik naast hem stond. Daarna stapte hij af. Hij hield mijn fiets vast toen we naar beneden liepen.
‘Ik had hier ook nog wel door kunnen rijden.’
‘Gaan ze niet leuk vinden hier.’
Loek grijnsde, tilde mijn fiets in het rek. Samen liepen we naar boven. Hij keek een keer naar de kiosk en liep toen door. Naar mijn trap. Ik werd nerveus. Hij ging weer gewoon met mij mee. Ik zag Sarah zitten, op het eerste bankje dat we tegen kwamen. Ik liep door, ze zat in haar telefoon te kijken en te typen.
‘Wat dat jouw zusje niet?’
‘Ja. Bloedchagrijnig, de hele dag al.’
Loek lachte toen we een eind verder gingen zitten. ‘Meiden…’
‘Hou op. Vreselijk.’
‘Precies.’
Bedoelde hij daar nou iets mee? Ik keek naar hem, hij zat dichterbij dan ik dacht. Ik werd gek. Hij was zo mooi, ik voelde de stevigheid van zijn heupen weer. Ongemerkt keek ik naar beneden, zijn gestrekte benen, zijn broek, net onder zijn jas. Ik slikte.
‘Zusjes zijn nog erger,’ zei ik maar.
‘Ook.’
Dit was raar. Mijn trein kwam er aan en daar was ik bijna blij om zelfs. Het was allemaal misschien wel weer even genoeg. Ik wist niet meer wat ik moest doen of kon zeggen. We stonden op, Loek liep mee.
‘Bedankt voor de lift.’
‘Geen probleem, kleine moeite.’
Hij lachte.
‘Jij bedankt voor het trappen.’
‘Geen probleem, kleine moeite.’ Hij keek balorig.
‘Toch bedankt.’
‘Volgende keer trap jij weer.’
‘Dat dacht ik al.’
We liepen naar de deur, die sprong open, er stapte een vrouw uit. Ik bleef nog even op het perron staan.
‘Ik zie je morgen,’ zei Loek.
Ik schrok van de hand tegen mijn arm.
‘Ja,’ antwoordde ik, en pakte zijn andere arm vast.
Hij bleef me vasthouden, bleef me aankijken.
‘Hoe laat begin je morgen?’ vroeg hij.
‘Eerste lesuur.’
‘Ik ook.’
‘Rij je mee naar school?’
Hij glunderde. ‘Is goed.’
‘Ik zie je wel bij de trap.’
‘Jij rijdt,’ lachte hij.
‘Profiteur, grinnikte ik.
Hij kneep, trok zachtjes om te stoeien. Ik trok terug. We stonden ineens nog dichter tegen elkaar aan.
‘Nou, stap in, hij rijdt zo weg,’ zei hij terwijl hij me tegen hield.
We lachten, stonden nu echt tegen elkaar. Hij keek me aan, ik staarde terug. Toen ging alles vanzelf. Ik had Sarah al in zien stappen, we stonden alleen op het perron. Nog een minuut voor de trein zou vertrekken. Ik verzette mijn voet en raakte die van hem aan. Hij glimlachte. Ik kon het niet tegenhouden, ik boog iets voorover en kuste hem op zijn wang. Zijn hand kneep. Zijn ogen werden groot.
‘Wat doe je?’ vroeg hij verschrikt.
© 2013 Oliver Kjelsson