Voorbeeld (deel 6)

Ik was verbaasd.
‘Heb je alles?’ vroeg hij zakelijk toen hij me de koekjes en het blikje had terug gegeven.
‘Ja,’ zei ik en ritste mijn rugzak weer dicht.
‘Kom,’ zei hij.
Hij wenkte me, ik volgde. We liepen langs de groep op het bankje en gingen de hoek om. Ik keek nog een keer om, maar niemand volgde.
‘Wat doe je hier?’ vroeg hij.
‘Gewoon…’
‘Gewoon?’ Hij lachte. ‘Je loopt midden in de nacht door het meest obscure park van de stad, waarvan iedereen weet dat je daar niet moet komen op dit tijdstip omdat er van alles gebeurt.’
‘Echt?’
Hij schudde lachend zijn hoofd. ‘Jij weet het echt niet hè?’
‘Nee.’
‘Rich boy,’ zei hij spottend.
Ik voelde me onnozel. Dom.
‘Kom,’ zei hij.
We gingen het pad af, de struiken stonden hier echt dicht op elkaar. Takken krasten langs mijn armen, met mijn hand duwde ik ze voor mijn gezicht weg. Hij ging zitten, ik bleef staan en keek naar hem.
‘Zitten,’ zei hij. ‘En nou vertel je me wat je hier doet.’
‘Ik moest even weg van thuis.’
‘Ojee,’ spotte hij, ‘probleempjes met de ouders? Zakgeld niet hoog genoeg?’
‘Het is erger.’
‘Tuurlijk, dat zeggen ze allemaal.’ Hij klonk alsof hij me niet geloofde. ‘Geef me dat blikje cola eens, ik heb dorst.’
Ik aarzelde te lang blijkbaar want hij zei het nog een keer.
‘Ik heb je net gered, kom op met dat blikje.’
Hij duldde geen tegenspraak. Ik maakte mijn tas open en gaf hem een blikje. Ik lustte er zelf ook wel eentje. Hij maakte het open en nam twee flinke slokken. Achter hem graaide hij onder een berg bladeren en trok er een tas onderuit. Hij pakte een fles rum en vulde zijn blikje aan. Hij hield hem omhoog naar mij. Ik nam een slok en strekte mijn arm. Voorzichtig vulde hij mijn blikje aan. Hij nam een slok en grijnsde.
‘Lekker. Altijd puur gaat ook zo vervelen.’
Ik glimlachte, maar dat verging me wel toen ik een slok nam. Ik hoestte.
‘Niet veel gewend?’
‘Dit drink ik nooit, af en toe een biertje.’
‘Went wel. Morgen weer naar huis zeker?’
‘Weet ik nog niet.’
‘Zo, vasthoudend typje. Valt me nog mee van een jongen zoals jij, die alles heeft. Is het zakgeld zo laag?’
‘Dat is het niet,’ zei ik kwaad.
Hij ging me irriteren.
‘Ook goed,’ zei hij onverschillig. ‘Het zal wel erger zijn dan ik denk.’
‘Geloof me maar.’
‘Nee, dat doe ik niet.’
Ik keek verbaasd.
‘Ik geloof niet dat het zo erg kan zijn dat je in deze shit wil leven. Echt niet.’
‘Ik heb ruzie thuis.’
‘Joh, echt?’ Hij lachte erbij.
‘Huisarrest, telefoon ingepikt. Geen contact met de buitenwereld.’
‘Wat erg.’ Het klonk minachtend.
‘Ik heb bijna gevochten met mijn vader.’
‘Tsjonge.’
Ik werd kwaad.
‘Dan geloof je het niet,’ zei ik dwars, hard.
‘Stt,’ siste hij. ‘Niet zo hard. Ze hoeven niet te weten waar we zijn.’
‘Sorry.’
Hij maakte een gebaar met zijn hand en nam nog een slok. ‘Gewoon voorzichtig zijn hier.’
‘Ze luisterden anders goed naar je.’
‘Soms. Ik heb af en toe wat geld, en koop dan wat te drinken. Dan heb je snel vrienden hier.’
‘Handig.’
‘Soms. Ze wennen snel. Als je dan een keer niets bij je hebt dan is dat snel voorbij hoor. Daarom heb ik mijn eigen plek hier.’
‘Daar weten zij niets van?’
‘Geen idee. Ze weten nooit wanneer ik in het park ben. Ik ben hier niet altijd. Ik kom vaak genoeg thuis.’
‘Waarom ben je hier dan hier af en toe?’
‘Waarom zou ik jou dat vertellen? Jij vertelt ook niet alles volgens mij.’
Hij had gelijk. Om geen antwoord te hoeven geven nam ik nog maar een slok.
‘Hoe lang denk je hier te blijven?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Geen idee.’
‘Geen plannen?’
‘Nee. Zaterdag gaan we eigenlijk op vakantie naar Toscane, en daar heb ik…’
Hij lachte. ‘Vakantie! Toscane! Daar kan ik alleen maar van dromen. En dan wil jij niet mee?’
‘Niet met mijn vader op dit moment.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik wil niet weten wat er gebeurd is, maar het moet wat zijn als je dat niet wilt.’
Mijn blikje was leeg. Ik kneep hem samen en liet het voor me op de grond vallen.
‘Heb je nog meer?’
‘Nog eentje.’
Hij wenkte met zijn hand. Ik viste het uit mijn rugzak en gaf het hem. Hij trok het open, nam drie flinke slokken en vulde het weer aan.
‘We delen wel,’ zei hij en stak zijn arm uit.
Ik nam een flinke slok. Die was sterker dan de vorige.
‘Slaap je goed van,’ grijnsde hij. ‘En het helpt af en toe vergeten.’
Dat klonk serieus, wrang bijna. We dronken snel, zonder nog veel te zeggen. Hij had de laatste slok, hij liet het blikje bij de rest vallen.
‘Ik ga wat slapen,’ zei hij.
Ik knikte.
‘Wat heb je allemaal in die tas zitten?’
‘Cola, maar die is op nu. Koekjes…’
‘Is mooi voor ontbijt. Iets van een slaapzak of zo?’
‘Nee.’
Hij schudde lachend zijn hoofd. ‘Jij moet nog veel leren.’
Hij trok een grotere tas onder de bladeren vandaan. Hij trok er een deken uit.
‘Delen?’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Zeg maar ja, anders ben je morgen steenkoud.’
‘Oké.’
Hij legde de deken neer en ging er op liggen. Ik ging onwennig naast hem liggen.
‘Je zult even moeten draaien, beetje duwen in de grond.’
Ik zocht een goede plek om te liggen.
‘Dichterbij, zo groot is die deken nou ook weer niet.’
Ik schoof op, lag bijna tegen hem aan. Hij grinnikte en kroop dichter bij me. Daarna sloeg hij de deken over me heen.
‘Jouw taak om hem een beetje dicht te houden.’
Ik draaide op mijn zij, hield voor me de twee uiteinden tegen elkaar. Hij sloeg zijn arm om me heen. Zo bleven we liggen. Langzaam ontspande ik. Ik dacht terug aan het begin, de groep die mijn rugzakje te pakken had.
‘Stijn?’
‘Hm?’
‘Waarom doe jij dit voor mij?’
‘Je had hulp nodig. En je moet nog veel leren.’
‘Maar…’
‘Wat wil je zeggen? Op school, jullie die mij altijd nakijken? Om me lachen? Ik heb er schijt aan. En jij bent wel oké. Altijd al geweest.’
‘Vind je?’
Hij grinnikte. ‘Ja. Jij wel.’
Hij wiebelde wat, lag nog wat strakker tegen me aan.
‘Het wordt nog best wel fris,’ zei ik.
‘Niks gewend jij,’ plaagde hij. ‘Rich boy.’
Ik moest lachen, hij ook.
‘Mag je nog blij zijn dat het niet regent. Nou, slapen. Morgen is het weer vroeg licht, en je moet hier op tijd weg zijn.’
‘Waarom?’
‘Het park is druk overdag. En er is controle. Als ze je uit de struiken zien komen dan heb je problemen.’
Ik zuchtte, sloot mijn ogen.
‘Ik kan me niet voorstellen dat het je gaat lukken, maar ik zeg het toch.’
‘Wat?’
Hij grinnikte. ‘Slaap lekker, Jarno.’

Hij had gelijk, ik had slecht geslapen. Ik was meer wakker geweest dan dat ik had geslapen. Ik schrok wakker van ieder geluid, en die waren er genoeg. Ik had liggen piekeren. Over thuis, over mezelf, over Stijn. Hij was dit gewend. Hij deed dit vaker, had zijn spullen goed voor elkaar. Hoe moest dat voelen? Wat was er bij hem thuis aan de hand, dat hij hier kwam? Vast erger dan mijn probleem. Wat zeurde ik nou? Als ik even mezelf gedeisd zou houden, gewoon mee op vakantie zou gaan en alles tot rust liet komen… Ralf zag ik op die feesten wel, of na school. Net zoals Ruben. Ik kreunde. Ruben. Die mocht ik niet laten vallen. Maar kon ik daar nog wel naar toe? Ze gingen me vast zoeken.
‘Alles goed?’ hoorde ik achter me.
Zijn arm lag nog om me heen, zijn stem was vlak bij mijn oor. Ik liet de deken los en draaide me half om.
‘Je kreunde. Je hebt de hele nacht liggen woelen volgens mij.’
‘Vanalles door mijn hoofd.’
Stijn glimlachte. ‘Ja, je hebt tijd genoeg om na te denken hier.’
Hij trok de deken van ons af en ging zitten. Ik wilde nog even blijven liggen.
‘Opstaan, we kunnen niet blijven liggen.’
Met tegenzin ging ik zitten en gaapte. Stijn trok de deken onder me vandaan en vouwde hem op. Alles verdween onder de bladeren.
‘Heb je sneldouche bij je?’
‘Sneldouche?’
‘Spuitbus. Deo. Je weet wel.’
Hij maakte een gebaar van het sprayen onder zijn oksels.
‘Nee.’
‘Altijd zorgen dat je fris ruikt. Als ze je dan aanhouden hier en vragen gaan stellen, dan kom je verzorgd over. Scheelt een stuk als je beweert hier niet te slapen.’
Hij zocht met zijn hand onder de bladeren, Ik hoorde een plastic tas ritselen. Hij haalde een spuitbus tevoorschijn.
‘Hou vast.’
Ik nam het busje aan, hij trok zijn shirt en trui over zijn hoofd. Hij hield zijn hand naar me uit, pakte het busje en spoot onder zijn oksels. Ik schrok, hij had een flinke blauwe plek op zijn zij, net onder zijn ribben.
‘Wat heb je daar gedaan?’ vroeg ik.
‘Ik was net iets te laat weg.’
‘Waar?’
‘Thuis.’
‘Thuis?’
Hij gaf me de bus en trok zijn shirt weer aan. ‘Ja, thuis.’
Ik moet er dom hebben staan kijken.
‘Mijn vader drinkt een beetje teveel af en toe. En dan wordt hij een beetje vervelend. Jij ook nog?’
Hij knikte naar de bus in mijn hand.
‘O, ja, dank je.’
Ik trok mijn shirt omhoog, spoot onder mijn armen en gaf de bus weer terug.
‘Nou ja, een beetje…,’ zei hij terwijl hij op zijn knieën de spuitbus weer opborg, ‘hij zuipt en dan is het een klootzak.’
‘En jouw moeder?’
‘Al een tijd niet meer gezien. Die is al jaren weg bij hem. Gelijk heeft ze. Nieuwe vriend, maar dat werkte met mij erbij niet echt.’
Ik was er stil van.
‘En wat is jouw excuus om op deze vijfsterrencamping te verblijven?’
Hij vroeg het met een grijns, waardoor ik lachte.
‘Hij accepteert me niet zoals ik ben.’
‘Dat doet die van mij dan weer wel. En wat ben je dan?’
Ik slikte. Moest ik hem dat nou zomaar vertellen?
‘Hé, je hoeft het me niet te vertellen hoor.’
‘Hij heeft me betrapt.’
‘Betrapt?’
‘Ja, ik lag met iemand in de tuin, en dat vond ie niet leuk.’
‘Ojee, een gewoon burgermeisje? Beneden jullie stand?’
‘Een jongen.’
Zijn ogen werden groter, alsof hij schrok. ‘Je bent homo?’
Ik knikte.
‘Ik heb vannacht mijn deken gedeeld met een homo? Ik heb tegen een homo aangelegen? Wow.’
‘Ja, sorry.’
‘Hé, het is cool. Ik zei toch al dat je wel oké bent?’
‘Dank je.’
‘Kom we gaan lopen. Even uit dit park weg.’
We worstelden ons door de struiken heen. Hij liep meteen naar de uitgang. Die mannen van de vorige avond zag ik nergens.
‘Maar dat is kut Jarno.’
‘Wat?’
‘Dat jouw vader jou niet accepteert als homo. Da’s kut.’
‘Nou, als ik jouw verhaal zo hoor…’
Hij maakte een gebaar alsof hij het wegwuifde. ‘Hij accepteert me zoals ik ben. Alleen als hij teveel drinkt dan slaat hij wel eens door. Stom gezegd, of ik het nou ben waar hij zich op afreageert of een tv-kastje, dat maakt niet uit. En ik kan terugslaan als ik wil. Maakt vaak nog indruk ook. Ik heb er alleen niet vaak zin in, dus ga ik weg voor een dagje of wat. Maar jij… Godverdomme, jij kunt er niets tegen beginnen.’
‘Nee, misschien niet.’
Hij keek naar me en sloeg zijn arm om mijn schouders. ‘Van mij mag je zijn wat je wil. Maar je moet weg uit dit park, Jarno, echt. Geen goede plek voor jou.’
‘Voor jou wel dan?’
‘Voor mij is het te laat. Ik red me wel. Kom, haal die koekjes eens uit je tas.’
‘Waar lopen we naar toe?’
‘Station. Niet langer dan een half uur op een bankje zitten, daarna weer verder.’
‘We kunnen daar wel iets gaan drinken, appeltaart erbij of zo.’
‘Betaal jij?’
‘Best.’
‘Rich boy,’ grijnsde hij. ‘Laat die koekjes maar zitten.’

‘Maar hij had je betrapt zei je?’ vroeg hij een half uurtje later.
Ik keek hoe hij zijn vorkje in de punt appeltaart prikte en genoot toen hij een hap nam.
‘Ja, ik lag er mee in de tuin.’
‘Ja, en? Dat maakt toch niet zoveel uit?’
‘Zonder kleren?’
Hij lachte. ‘Oei. Nog lekker bezig dus?’
‘Ik had het zaad nog op mijn buik zitten,’ zei ik lacherig.
Waarom vertelde ik hem dat? Ik vertrouwde hem ineens wel heel erg. Hij lachte.
‘Hij was dus net te laat voor de grote show?’
‘Gelukkig wel.’
Hij zat tegenover me en keek naar me, ondeugende ogen.
‘Seks in de buitenlucht. Het kan leuk zijn.’
De manier waarop hij dat zei zette me aan het denken. Wat bedoelde hij daar mee? Er zat een ondertoon in.
‘Ja, kan,’ zei ik.
Zijn gezicht stond weer op neutraal, hij nam een slok thee.
‘Wat gebeurde er toen?’
‘Hij werd woest, trok me aan mijn arm, stuurde me de douche in. Ralf moest meteen vertrekken. Die werd nog kwaad, hij wilde eerst zijn kleren aan trekken. En mijn vader maar vloeken. Huisarrest, ik was een smeerlap, homo’s waren viespeuken die niet te vertrouwen waren, noem maar op. Hij werkt nu ook thuis, zodat hij me in de gaten kan houden.’
Stijn schudde zijn hoofd.
‘Gisteren was ik het huis uitgeglipt, en toen was hij helemaal niet meer te houden toen ik thuis kwam. Hij wist zeker dat ik bij Ralf was geweest, wilde dat ik ging douchen en ik moest op mijn kamer eten. Hij wilde me niet zien. Terwijl ik helemaal niet bij Ralf was geweest.’
‘Waar dan?’
‘Bij Ruben.’
‘Ralf? Ruben? Toe maar,’ onderbrak hij me lachend.
‘Ruben is mijn broer.’
‘Die woont niet thuis?’
‘Nee, in een verzorgingstehuis. Hij is gehandicapt. Ga ik vaak naar toe.’
Hij glimlachte. ‘Lief. Maar Ralf is dus jouw vriendje?’
‘Nee,’ zei ik half teleurgesteld. ‘Ik denk het niet.’
Er verscheen een frons op zijn gezicht. ‘Kut.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Misschien. Ik wist het vantevoren.’ Ik keek rond. ‘Jij nog een kop thee?’
‘Ik heb mijn geld nog hard nodig.’
‘Ik betaal.’
Hij glimlachte. ‘Rich boy.’

‘Waar gaan we heen?’ vroeg ik een uur later.
‘Geen idee.’
‘Ik verveel me nu al.’
‘Wen er maar aan. Ik heb het ook hoor. Maar goed, het is vakantie. Van mij mag de school weer beginnen op dit soort dagen.’
‘Kan ik me voorstellen.’
‘Zeker als het kutweer is. Te lang in de V&D hangen bijvoorbeeld kan ook niet, ze hebben je meteen in de gaten.’
‘Sorry dat ik het zeg, maar vind je het gek met dat haar.’
Ik keek opzij, naar zijn gezicht. Was ik te ver gegaan?
‘Ha,’ lachte hij, ‘inderdaad. Die kleur was niet zo slim, ik weet het.’
‘Waarom doe je het dan?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Verschillende redenen.’
‘Zoals?’
‘Gewoon, verschillende redenen.’
Hij zei het strak, ontwijkend. Hij wilde het er duidelijk niet over hebben.
‘Wil jij de stad wel in eigenlijk?’vroeg hij.
‘Waarom niet?’
‘Nou, ik kan me voorstellen dat ze nu wel naar je op zoek zijn. Iedereen ziet je hier.’
‘Niet over nagedacht.’
‘We lopen wel een andere kant op.’
Zouden ze me aan het zoeken zijn? Ik haalde mijn telefoon uit mijn broekzak en zette hem aan. Batterij sparen, had ik bedacht. Meteen begon het ding te piepen. Ik had een paar voicemailberichten.
‘Ja, zet je telefoon aan. Kunnen ze je goed traceren.’
Ik keek en haalde mijn schouders op. De eerste twee voicemails waren van mijn vader. Tierend, dreigend. Ik moest maar niet denken dat ik er nog in kwam thuis. Ik glimlachte ongewild, ik was al weg toch? De derde was van Jorick. Die klonk een stuk serieuzer.
‘Neem je telefoon op lul, ik wil weten hoe het met je gaat.’
Ik moest hem meteen bellen.
‘Eindelijk,’ zei Jorick meteen toen hij opnam. ‘Waar was je?’
‘Ik had mijn telefoon uit staan, anders is de batterij te snel leeg.’
‘Ik heb je nog een paar keer proberen te bellen. Hoe gaat het?’
‘Weet ik niet. Het is nog raar allemaal.’
‘Waar ben je nu?’
‘In de stad.’
Stijn keek me aan en schudde zijn hoofd.
‘Maar ik weet nog niet waar ik naar toe ga vandaag,’ ging ik verder.
Ik hoorde hem zuchten.
‘Hoe is het daar?’ vroeg ik verder.
‘Niets. Ik hou jullie huis wel in de gaten, maar ik heb nog niets gezien of gehoord.’
‘Ze zullen wel denken dat ik vanmorgen vroeg naar Ralf ben gegaan.’
‘Zoiets.’
‘Ze komen er wel achter vanavond.’
‘Hou me op de hoogte. Bel me als er iets is. Waar heb je geslapen vannacht?’
‘Dat ging goed,’ zei ik maar.
Ik hing op.
‘Wie was dat?’
‘Goede vriend van mij.’
‘Die weet dat je weg bent?’
Ik knikte.
‘Slim. Hoewel, als ze vragen gaan stellen moet je uitkijken dat hij niet doorslaat. Ik zou hem niet alles vertellen als ik jou was.’
‘Doe ik ook niet.’
‘Mooi.’
‘Waar gaan we heen?’
‘Goeie vraag.’
We slenterden door, zochten een bankje en gingen zitten. Ik verveelde me vreselijk, en het was nog ochtend.

Rond de middag gingen we terug naar het park. We hadden nog een broodje gegeten, die ik had gekocht. Ik had slaap, de onrustige nacht begon zijn tol te eisen. Stijn ging mee. We kropen naar ons plekje toe, rolden de deken uit en gingen liggen.
‘Je ziet er echt moe uit,’ lachte hij.
‘Ik ben kapot.’
‘Slapen dan, als je kunt. Vannacht weet je nooit.’
Ik draaide op mijn zij en deed mijn ogen dicht. Stijn bleef wakker en dat voelde goed. Ik voelde me beschermd. Een uur of twee later werd ik wakker van hem. Hij stond en keek betrapt.
‘Waar ga je naar toe?’
‘Even lopen. Blijf lekker liggen.’
Hij was nerveus, had duidelijk gehoopt dat ik was blijven slapen.
‘Wat ga je doen dan?’
‘Doet er niet toe. Je hoeft niet alles te weten. Ik ben over een half uurtje terug.’
Ik keek hem verbaasd na. Wat ging hij doen? Het was geen normaal iets, anders had hij het wel gezegd. Ik was nog steeds moe. Ik probeerde wat te slapen maar dat lukte niet meer. Ik ging zitten en gaapte. Ik was nog steeds niet bijgeslapen. Ik vouwde de deken op en stopte hem weg, ingepakt in een grote plastic tas. Hij had het goed voor elkaar. Ik wilde door het park lopen, herinneringen ophalen. Ik wurmde me tussen de takken door, vlak bij het pad keek ik voorzichtig of er niemand aan kwam lopen. Het was rustig. Ik slenterde door het park heen, ging kijken bij de speeltuin. Er speelden kinderen, ouders zaten op een bankje te praten en te kijken. Mijn moeder was hier ook wel eens met mij geweest, samen met Jorick en zijn moeder. Lang geleden. Later kwamen we hier wel eens alleen, op de fiets. Ik glimlachte en liep naar het pad waar we altijd begonnen met onze wedstrijd. Veel veranderd was het niet. Ik was wel meer op mijn hoede. Het zag er nu een stuk vrolijker en vriendelijker uit dan afgelopen nacht, maar die mannen op dat bankje was ik nog niet vergeten. Ze waren er niet, het was rustig. Ik schrok van een fietsbel achter me. Ik draaide me om en werd hard voorbij gereden door een jongen. Hij lachte. Meteen daarna kwam er nog eentje voorbij gevlogen, duidelijk in de achtervolging. Ik werd er weemoedig van. Ik wou terug naar die tijd. Gewoon lol trappen met Jorick, wist ik toen veel dat ik homo was. Gewoon spelen, geen zorgen. Ik slenterde naar het bankje en ging zitten. Ik had het gevoel dat ik kon huilen, maar dat deed ik niet. Ze kwamen weer voorbij. Aan de tijd te zien tussen de eerste en de tweede keer reden ze hetzelfde rondje als wij toen. Ik moest verder, niet blijven zitten. Daar werd ik alleen maar triester van. Ik stond op, liep langs de speeltuin naar het stuk park waar ik vroeger weinig kwam. Ik glimlachte, Stijn zat op een bankje.
‘Hé,’ zei ik.
Hij schrok. ‘Wat doe jij hier?’
‘Beetje lopen, ik kon niet meer slapen.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Eigenlijk moet je al niet in dit park willen komen, maar hier in dit stuk moet je echt wegblijven.’
‘Waarom? Wat gebeurt hier dan?’
‘Ik wil dat je nu gaat.’
‘Maar…’
‘Jarno, ga. Nu.’
‘Maar…’
‘Jarno, ga. Weg hier. Ik zie je straks wel. Ga bij de speeltuin op een bankje zitten, dan ben ik daar over een half uurtje, drie kwartier wel. Maar nu wil ik dat je gaat.’
Ik wilde nog wat zeggen maar ik zag aan zijn gezicht dat hij het meende. Ik stond op, keek nog een keer en ging. Ik liep verder, het pad maakte een bocht. Ik liep nu eigenlijk achter Stijn langs. Ik stopte, dacht na. Als ik wilde weten wat hij ging doen moest ik nu de struiken in. Nee, dat hoorde hij vast. Ik liep nog een stukje door, zag iets van een opening en wrong me tussen de takken. Ik deed rustig aan, moest me even oriënteren. Er liep een man, maar een klein stukje van mij vandaan over het pad. Ik bleef staan en keek hem na. Ik hoorde de hakken van zijn schoenen. Overhemd, stropdas. Zakelijk kapsel. Hij liep door en liep Stijn voorbij zag ik. Hij knikte, Stijn knikte terug. Na een paar tellen stond Stijn op en volgde hem. Een klein stukje verder verdwenen ze uit mijn zicht. Ik liep en kroop door de struiken verder. Ineens stopte ik. Ik hoorde een stem. Ik zakte door mijn knieën, keek onder de bladeren door. Het eerste wat ik herkende waren Stijn zijn schoenen. Daarnaast die van die man. Zijn broek lag er voor het grootste gedeelte overheen. Stijn stond, benen recht, zijn broek nog gewoon aan. Oh, nee, toch niet, hij zakte een beetje, niet veel. Ze zeiden weer wat, maar ik kon het niet verstaan. Ineens zette de man een stap achteruit en kreunde. Daarna ging het snel. Stijn had zijn broek alweer gewoon aan, de man trok zijn broek omhoog. Tussen de takken door zag ik dat hij zijn hand in die van Stijn stak. Er zat een biljet van 20 euro tussen.
© 2011 Oliver Kjelsson