Geheim (deel 5)

Ik las het nog een paar keer en schoof toen mijn stoel naar achteren. De wedstrijd duurde nog een uur. Eerder ging Marnick niet bellen. Ik pakte mijn telefoon en belde Hessel. Ik had nu iemand nodig, nu meteen. Mijn hart bonkte in mijn keel, er stond zweet op mijn rug.
‘Heb je je bedacht? Toch maar een terrasje?’ hoorde ik hem lachen.
Ik wilde reageren maar kon geen geluid uitbrengen.
‘Ruben? Wat is er? Je huilt.’
‘Friso,’ hakkelde ik.
‘Wat is er met hem?’
‘Hij heeft een ongeluk gehad gisteren. Hij ligt in het ziekenhuis.’
‘Jezus. Ernstig?’
‘Volgens de website van de hockeyclub wel.’
‘Dat klinkt ernstig genoeg. Zal ik naar je toe komen?’
‘Graag,’ probeerde ik te zuchten.
‘Ik ben er zo. Heeft Marnick je al gebeld?’
‘Nee, die speelt nu.’
‘Ik zie je zo,’ sloot hij af.
Ik liet de telefoon uit mijn handen glijden en keek er even naar toen hij op de bank een keer opveerde. Ik dacht aan de berichtjes die ik gestuurd had. Toen lag hij al in het ziekenhuis. Hij kón ook gewoon niet reageren. Ik voelde me schuldig. Natuurlijk zou hij me niet zomaar laten zakken. Ik veegde met de achterkant van mijn hand langs mijn wang. Hoe was het nu met hem? Hoe erg was het? Ik keek de klok vooruit, Marnick moest me bellen. Zo snel mogelijk. Die zou toch wel meer weten? Ik liet me op de bank vallen en sloot mijn ogen. Niet veel later stond Hessel aan de deur. Hij bekeek me even onderzoekend, pakte me daarna vast.
‘Weet je wat er gebeurd is?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Meer dan wat er op de website staat weet ik niet.’
‘Ik heb het nog even bekeken voor ik hier naar toe kwam. Daar wordt je inderdaad niet wijzer van.’
‘Ik voel me schuldig.’
‘Waarom?’
‘Ik heb hem wat berichtjes gestuurd, en die waren niet echt vrolijk.’
‘Dat snapt hij wel, als hij ze ziet.’
‘Als hij ze ziet ja.’
We zwegen, voelden wat die opmerking kon betekenen. Ik keek nog een keer naar de klok. De wedstrijd was al voorbij, een paar minuten. Ik hoopte maar dat Marnick snel zou bellen. Ik werd er onrustig van. Ik wilde meer weten. Hessel ook, dat zag ik aan zijn gezicht.
‘Ik heb Simon net ook even gebeld,’ zei hij ineens. ‘We moeten hem op de hoogte houden.’
Ik knikte. Mijn telefoon ging. Ik griste hem van tafel en nam op, bang voor wat ik ging horen.
‘Ruben? Gaat het?’
‘Beetje. Ik las het op de website. Weet jij meer?’
‘Heel verhaal. Ben je thuis? Dan kom ik zo naar je toe.’
‘Is goed. Maar hoe is het met hem?’
‘Momentje.’ Ik hoorde hem lopen, langzaam verdwenen de stemmen om hem heen tot het stil was. ‘Even weg bij de rest. Dit hoeven ze niet te horen. Ik wist van niets, tot ik de kleedkamer in kwam. Ik was laat. Ik had geen tijd meer om je te bellen. Hij is gistermiddag op weg naar huis aangereden door een vrachtwagen. Blijkbaar reed hij in een dode hoek. Niemand weet het precies. Wat ik gehoord heb moet het in het begin van de middag gebeurd zijn. Jort is van het veld gehaald.’
‘Hij kwam van mij af,’ zei ik voor me uit.
‘Hij was bij jou? Ik hoorde dat hij van een feestje terug kwam waar hij was blijven slapen.’
‘Maar hoe is het met hem?’
‘Geen idee. Niet goed. Hij wordt kunstmatig in slaap gehouden. Maar hij is buiten levensgevaar. Dat is wel duidelijk.’
Ik zuchtte.
‘Hé, ik kom zo naar je toe. Even nog wat drinken hier, kijken of ik nog wat nieuws kan opvangen. Je ziet me straks wel.’
‘Tot straks,’ zei ik zacht en keek naar Hessel. Ik drukte mijn toestel uit. ‘Hij komt zo hierheen. Hij drinkt daar nog wat, kijken of hij nog wat op kan vangen aan nieuws.’
‘En? Hoe is het nu?’
‘Hij wordt kunstmatig in slaap gehouden. Buiten levengevaar, dat wel.’
Hessel blies een keer tussen zijn lippen door.
‘Hij heeft waarschijnlijk in de dode hoek van een vrachtwagen gezeten.’ Ik zuchtte en slikte. ‘Het moet op weg van hier naar huis gebeurd zijn.’
Hessel trok me tegen zich aan.
‘En ik kan helemaal niets doen.’
‘Nee,’ zei Hessel. ‘Helemaal niets.’
‘Ik wil naar hem toe, maar dat kan niet.’
Hessel bleef me vast houden.
‘God, wat frustrerend.’
‘Je kunt daar nu toch niets doen.’
‘Ik wil ‘m gewoon even zien.’
‘Dat komt vanzelf wel weer, Ruben. Misschien wel sneller dan je denkt.’
‘Ik hoop het.’
‘Daar zul je Marnick hebben,’ zei Hessel even later toen de intercom ging.
Hij legde zijn hand op mijn schouder en stond op om hem binnen te laten.

Ik hoorde ze even praten in de gang voor ze de kamer weer binnen kwamen. Marnick keek me aan, ik stond op en haalde een biertje voor hem.
‘Vertel op,’ zei ik nieuwsgierig.
‘Veel meer nieuws heb ik niet. Het is wel het gesprek van de dag, dat kun je je wel voorstellen. Ik hoor verschillende verhalen over hoe het nou precies gebeurd is. Niemand weet het eigenlijk. Ze hebben gisteren de trainer van de A1 gebeld, Jort moest zo snel mogelijk naar huis komen. Die is van het veld gehaald, en meteen door iemand naar het ziekenhuis gebracht. Zijn hockeytenue nog aan.’
‘Was er zo’n haast bij?’
‘In het begin was nog niet duidelijk hoe erg het was, geloof ik.’
‘Dus hij heeft echt kritiek gelegen?’ vroeg Hessel.
Marnick knikte. ‘Wat ik begrepen heb wel. Gisteravond was het allemaal stabiel, maar de eerste paar uur waren kantje boord.’
Ik staarde alleen maar voor me uit. Ik kon niets meer zeggen.
‘Vanmorgen heeft zijn vader naar de club gebeld, om te vertellen hoe het nu ging. Ze hebben de hele nacht niet geslapen. Bovendien zitten ze de hele tijd in het ziekenhuis nu.’
Overbezorgd, dat verbaasde me niets. Zeker in dit geval niet. Ik keek een keer naar Marnick.
‘Ik zal proberen je zoveel mogelijk op de hoogte te houden.’
‘Vraag maar niet teveel daar. Dat gaat ook weer opvallen.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat snap ik ook wel.’
‘Meer kunnen we niet doen.’
‘Kunnen we zijn ouders niet bellen, of Jort? Als zijn klimmaatjes?’
‘Ik heb geen adres, geen nummer, helemaal niets, Hessel. En zijn GSM staat uit.’
‘Kan ik wel aankomen, aan zijn thuisadres.’
Ik keek even hoopvol naar Marnick, maar trok daarna weer strak. ‘Laat maar even. Hoe kunnen wij nou weten dat er iets met hem gebeurd is?’
‘Dat is ook weer zo,’ zei Marnick. ‘Hoe houden jullie het vol, dat geheime gedoe?’
‘Niet,’ zei ik kortaf. ‘Ik word er helemaal gek van. En nu al helemaal.’
Marnick stond weer op. ‘Als ik iets hoor ben jij de eerste die ik bel. Maar dat kan goed pas over een paar dagen zijn, bij de training.’
‘Dank je,’ zei ik zacht.
Hessel keek me aan toen ik weer terug de kamer in kwam nadat Marnick weg was.
‘Kan ik jou alleen laten straks?’
‘Jawel, ik heb mezelf wel onder controle.’
Hij stond op en knuffelde me. ‘Doe geen gekke dingen. Het komt allemaal wel weer goed.’
Ik hield hem even stevig vast.
‘Vast wel,’ zei ik zelfverzekerd. Maar ik was er nog niet zo zeker van.

De dag erna was een hel. Mijn collega vroeg me de hele tijd wat er was, maar ik had geen zin om iets te vertellen. Dan moest ik alles uit gaan leggen. Officieel wist ik nog van niets, tenslotte. Misschien later, maar nu nog niet. Hij wist nog niet eens dat ik een nieuwe vriend had. Ging hem ook geen bal aan. Raar gevoel, doen alsof er niets aan de hand was terwijl mijn gedachten en zorgen steeds ergens anders waren. Ik heb lang na moeten denken, maar kon er niet aan ontkomen: ik moest mijn zus bellen. Dit ging ongemakkelijk worden. Dit kon ik niet verborgen houden voor haar of voor mijn ouders. Maandagavond belde ik haar op.
‘Hé, broertje,’ lachte ze, ‘hoe gaat het?’
‘Kut.’
‘Dat komt er krachtig uit. Wat is er?’
‘Friso heeft een ongeluk gehad en ligt in het ziekenhuis.’
‘Wat?’
‘Afgelopen zaterdag.’
‘En dan bel je me nu pas?’
‘Ja, sorry. Ik kwam er zelf ook pas gisteren achter.’
‘Hoe is het nu met hem?’
‘Geen idee. Niet goed in ieder geval. Het laatste wat ik gehoord heb is dat hij kunstmatig in slaap wordt gehouden.’
‘Jij komt nu naar hier toe.’
‘Maar…’
‘Geen gemaar. Hierheen komen. Dat praat een stuk makkelijker dan door de telefoon.’
Ik zuchtte. Ik had er eigenlijk ook wel behoefte aan. ‘Ik kom er aan.’
‘Mooi zo.’
‘Eén ding nog. Hou je mond maar even tegen pa en ma.’
‘Dat zal moeilijk gaan. Die zitten hier.’
‘Fijn,’ zei ik sarcastisch.

Mijn moeder keek bezorgd toen ik binnen kwam. De kinderen lagen gelukkig al op bed. Die hoefden me zo niet te zien. Ik zag er niet meer uit. Moe, slecht geslapen. Ik keek naar mijn ouders. Dit ging een vervelend gesprek worden. Dit ging niet alleen over Friso zijn gezondheid. Ik had meer uit te leggen.
‘Wat is er eigenlijk gebeurd?’ vroeg mijn zus voordat mijn ouders iets konden vragen.
‘Hij heeft een ongeluk gehad op de fiets, met een vrachtwagen.’
‘Je zei dat hij kunstmatig in slaap werd gehouden?’
Ik knikte. ‘Dat is tenminste het laatste wat ik gehoord heb.’
‘Is het zo erg?’ vroeg mijn moeder geschrokken.
‘Blijkbaar.’
‘Ben je nog niet bij hem geweest dan?’
Daar gingen we dan. Nu moest ik alles uit gaan leggen. Mijn zus keek me even veelbetekenend aan.
‘Nee, ik ben er nog niet geweest. Hij slaapt nu,’ ontweek ik het allemaal nog een beetje.
‘Alleen zijn ouders mogen er nu bij zeker?’
Ik keek naar mijn vader. ‘Ik denk het ja.’
‘Je denkt het?’ Mijn moeder klonk verbaasd.
Ik zuchtte.
‘Heb je geen contact met zijn ouders?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Die weten niet eens dat ik besta.’
Dat gaf ongelovige gezichten.
‘Vandaar ook dat wij hem nog nooit gezien hebben?’ ging mijn moeder verder.
‘Precies. Ze weten niet dat hij op mannen valt, en hij denkt dat ze daar niet goed op zullen reageren.’
‘Dat denkt iedere jongen en dat valt altijd mee. Kijk naar ons, Ruben. Je blijft toch onze zoon.’
‘Daar ligt het allemaal anders, ma.’
‘Erg,’ zei ze hoofdschuddend.
‘Maar hij ligt in het ziekenhuis en jij zit thuis maar af te wachten zonder informatie?’
‘Ja,’ zuchtte ik.
‘Hoe ben je het te weten gekomen?’
‘Hij zou zaterdag naar me toe komen, maar hij kwam niet opdagen. Ik had geen idee waar ie was. Zijn telefoon stond uit. Zijn vader is voorzitter van de hockeyvereniging, daar stond het zondag op de website.’
‘Heeft Marnick je gebeld?’
‘Naderhand. Ik wist dat Friso altijd bij de wedstrijd ging kijken. Ik wilde weten wanneer die wedstrijd afgelopen was, daarom keek ik op die site. Ik heb Marnick daarna gebeld.’
‘En nu?’
Ik zuchtte. ‘Geen idee. Afwachten, meer kan ik niet doen.’
‘Hoe hou je dat vol?’ vroeg mijn zwager verbaasd.
‘Niet,’ zei ik zacht. ‘Ik word langzaam gek.’
Mijn zus sloeg een arm om me heen. ‘Is er iets wat we kunnen doen?’
‘Ik zou niet weten wat.’
‘Je kunt toch bellen, hij klimt met jullie. Dat weten ze ook niet?’
‘Ze weten dat hij klimt, maar meer niet. Ik heb ook geen adres van hem, of wat het nummer van zijn ouders is. Zij ook niet van mij, neem ik aan.’
‘Je weet nog niet eens waar hij woont?’ Mijn vader klonk verbaasd.
‘Nee, niet precies. In Landdael, dat is het enige wat ik weet.’
‘Toe maar,’ zei mijn zwager, ‘duur vriendje.’
Meteen keek hij schuldig dat hij dat zo zei, maar ik glimlachte. We zwegen verder, iedereen met zijn eigen gedachten. Toen ik naar huis ging moest ik beloven iedereen op de hoogte te houden. Dat zou ik zeker doen. Ik was blij dat ze mee leefden en niet teveel opmerkingen maakten over de situatie met zijn ouders. Ik zou ze op de hoogte houden. Maar dan moest ik eerst zelf aan informatie zien te komen.

Dinsdagavond had ik een enthousiaste Marnick aan de telefoon.
‘Zijn vader was vanavond bij de training. Hij is weer bij kennis sinds vanmiddag, en herkent zijn ouders.’
Mijn hart sloeg een sprongetje over. ‘Dat is goed nieuws. En verder?’
‘Naar omstandigheden gaat het goed. Hij heeft inwendige bloedingen gehad, vandaar dat het allemaal zo kritiek was in het begin. Dat hebben ze allemaal onder controle. Maar het is echt kantje boord geweest, Ruben.’
‘Klinkt goed,’ zuchtte ik.
‘Hij is er nog lang niet, jongen. Gecompliceerde beenbreuk, gebroken pols, flinke hersenschudding.’
‘Maar hij is weer bij,’ zei ik vrolijk.
‘Dat is al heel wat. Ik begreep wel dat hij veel slaapt, erg duf is van de pijnstillers.’
‘Het klinkt allemaal heel hoopgevend.’
‘Ja, nou…,’ temperde Marnick mijn vrolijkheid, ‘ze maken zich wel zorgen hoe hij er uit komt. Of er geen blijvende schade is.’
‘Zijn been of zijn pols?’
‘Ook dat. Maar ook in zijn hoofd. Het is een enorme klap geweest, Ruben. En die kunstmatige slaap en al die pijnstillers zijn er ook niet echt goed voor.’
Ik zuchtte. We waren er nog lang niet. Maar hij was weer bij kennis. Zou hij aan me gedacht hebben?

Ik wist niet wat ik moest doen. Ik was onrustig, wilde hem zien, zeker nu ik wist dat hij weer bij kennis was. Ik kon moeilijk naar het ziekenhuis gaan, tijdens het bezoekuur. Zijn ouders waren daar natuurlijk ook met Jort. Dat viel niet uit te leggen. Zouden ze me wel toelaten? Hij was er nog steeds niet echt goed aan toe, dat had ik wel begrepen van Marnick. Ik probeerde zijn nummer weer eens, misschien had hij hem wel bij zich. Ik kreeg meteen zijn voicemail. Het verbaasde me ook niet. Zo kwakkelde ik maar door. Met mijn gedachten de hele tijd bij Friso. Onrustig, ongeduldig. Ik zat ’s avonds alleen thuis en had alle tijd om na te denken. Ik had absoluut geen rust meer. Toen Hessel me belde donderdagmiddag of ik wel wilde gaan klimmen hoefde ik ook niet na te denken. Even mijn gedachten verzetten. Even mijn huis uit. Natuurlijk herinnerde me dat aan Friso, maar ik moest wat gaan doen. Even die wand op, even mijn concentratie ergens anders.

‘Nog nieuws?’ vroeg Simon toen ik binnen kwam.
‘Niet echt. Het laatste nieuws van Marnick afgelopen dinsdag weet je. Meer heb ik sindsdien ook niet gehoord.’
Hessel zuchtte. ‘Ik blijf het een rare situatie vinden.’
‘Wie niet,’ zei ik en zette mijn lege koffiekop op tafel. ‘We gaan klimmen. Even wat anders.’
Hessel glimlachte, Simon knikte. Het deed me goed. Ik kon mijn gedachten goed verzetten, even alleen bezig met de wand en de grepen. Niet nadenken werd meteen afgestraft. Ik merkte wat mijn lichaam voor spanning te verwerken had gehad. Mijn spieren waren niet soepel zoals normaal, ik had meer moeite om boven te komen. Maar het was lekker. We klommen om en om. Toen ik voor de derde keer naar boven ging had ik het gevoel weer helemaal te pakken. Hij was lastig, maar met wat moeite te doen. Ik was halverwege toen Hessel aan het touw trok. Hij riep me. Ik keek naar beneden en slikte. In de deuropening Jort. Ik knikte, liet de wand los en liet me zakken. Nadenken nu. Niet meteen vragen hoe het met hem was. Officieel wisten we nog steeds van niets.
‘Hey,’ zei ik maar toen ik naar hem toe liep.
‘Friso heeft een ongeluk gehad,’ viel hij met de deur in huis.
Ik liet mijn mond open zakken.
‘Afgelopen zaterdag. Hij ligt nu in het ziekenhuis.’
‘Hoe is het nu met hem?’ Dat was een vraag die ik naar alle eerlijkheid kon stellen.
‘Het gaat. Beter dan we zaterdag hadden durven hopen.’
Hessel en Simon waren er bij komen staan.
‘Zullen we even iets gaan drinken?’ stelde ik voor.
Jort knikte. Aan tafel praatte hij verder.
‘We hebben nog geprobeerd om jullie te bereiken, maar ik had geen nummer van jullie. Zijn telefoon is kapot. Ik heb nog geprobeerd zijn kaart in mijn toestel maar hij heeft er een beveiligingscode op zitten. Dat is een ramp. We kunnen bijna niemand bereiken. Vanaf maandag hebben we zijn studiegenoten pas in kunnen lichten.’
‘Wat is er gebeurd eigenlijk?’
Ik zat een lijstje in mijn hoofd af te werken. Vragen naar de bekende weg. Maar als ik alles nog een keer zou horen van hem, kon ik me ook niet meer verpraten.
‘Hij is aangereden door een vrachtwagen, zaterdagmiddag. Hij was op weg naar huis. Waarschijnlijk de dode hoek. Ik stond op het veld toen ze naar de club belden.’
‘Dat moet schrikken zijn geweest,’ zei Hessel.
‘Nogal. Ze zeiden niet hoe ernstig het was, maar dat kon ik wel raden. Ze vertelden me niet zo veel, maar ik moest meteen in de auto naar het ziekenhuis. Ik heb nog tot laat in de avond in mijn hockeytenue rondgelopen. Het is echt kritiek geweest. Zaterdagavond werd het allemaal wat stabieler, ze zijn uren met hem bezig geweest. Dat wachten in die kamer… Gek werd je er van. Mijn moeder hád het niet meer.’
‘Maar het gaat nu wat beter?’
‘Een beetje. Zijn been is op een paar plaatsen gebroken, zijn pols is ook kapot. Maar het grootste probleem waren die inwendige bloedingen. Waar we ons zorgen om maken is zijn hoofd. Hij is tot dinsdag kunstmatig in slaap gehouden, hij zit vol met pijnstillers. Bovendien heeft hij een flinke hersenschudding, geen idee of dat blijvende schade heeft veroorzaakt.’
‘Hij is nu wel weer bij?’
‘Een beetje. Hij slaapt veel. Maar hij heeft ons meteen herkent toen hij bij kwam.’
Ik keek naar hem, zijn ogen werden een beetje rood. Ik legde even mijn hand tegen zijn rug en wreef wat op en neer.
‘Daar waren we wel erg blij mee,’ zei hij voor zich uit. Hij haalde een keer diep adem. ‘Daar waren we al voor gewaarschuwd, dat zou een belangrijk teken zijn als hij dat meteen deed. Als hij dat niet had gedaan dan moesten we rekening houden met het ergste.’
‘Gelukkig maar,’ zei ik.
Hij zuchtte een keer. ‘Ik vond dat ik even jullie moest laten weten wat er gebeurd was. Jullie zullen je wel afgevraagd hebben waar hij was.’
Hessel keek naar me.
‘Ja,’ zei ik. ‘Meestal zien we elkaar hier gewoon. Ik heb hem nog geprobeerd te bellen, maar ik kreeg zijn voicemail.’
‘Dat vonden we nog een hele opgave, om iedereen te bereiken. Via zijn studie loopt het wel. Die kennen elkaar allemaal wel. Maar net zoals jullie, we hadden geen idee hoe we jullie konden bereiken.’
‘Fijn dat je hierheen bent gekomen,’ zei ik. ‘Ik kan me voorstellen dat je nu wel wat anders aan je hoofd hebt dan even op en neer naar de klimhal te fietsen.’
Hij glimlachte flauw. ‘Ik vond het niet meer dan normaal. Hij heeft het veel over jullie. Zeker sinds ik een keer mee ben geweest.’ Hij keek naar me. ‘Hij heeft je hoog zitten, heeft het erg naar zijn zin met jullie.’
Ik slikte, knikte maar een keer met een glimlach.
‘Fijn om te horen,’ zei ik.
‘Kunnen we hem een keer bezoeken?’ vroeg Hessel.
Ik keek even naar hem en was hem meer dan dankbaar voor die vraag.
‘Geen idee. Ligt er aan hoe het zich ontwikkeld. Dat moet ik met mijn ouders overleggen.’
‘Wil je dat doen?’ vroeg ik misschien iets te gretig.
‘Doe ik. Ik weet dat een paar vrienden van hem van de universiteit ook een keer bij hem op bezoek willen. Veel mensen kan niet, dat kan ik je alvast vertellen. Mijn ouders en ik mogen er nu met zijn drieën tegelijk bij, maar meer kan echt niet. Dat is te druk voor hem.’
‘Als het teveel is, dan is dat niet erg,’ zei Hessel. ‘Dan gaat Ruben alleen. Het gaat ook om het idee.’
Jort knikte. Ik gaf hem mijn nummer, ik kreeg dat van hem. Mooi, ik had nu een directe informatielijn.
‘Ik ga weer verder,’ zei hij.
‘Sterkte,’ zei ik, ‘ook voor je ouders. En doe Friso zeker de groeten van ons. Wens hem beterschap.’
Hij knikte. ‘Dat doe ik zeker. Dank je wel.’
Ik gaf hem een hand, met een diepe zucht zag ik hem naar buiten lopen. Hessel stond achter me en legde zijn hand op mijn schouder.
‘Nog een rondje klimmen, of drinken we nog wat?’
‘Koffie,’ zei ik. ‘Zwart en sterk.’

Het maakte me wat vrolijker. Ik was een stap dichter bij hem nu. Zo voelde dat tenminste. Ik wist dat ik op de hoogte gehouden zou worden als er iets zou zijn. Ik had niet meer zo het gevoel aan de zijlijn te staan. Ik dacht er weer aan wat Jort had gezegd. Friso had het vaak over ons, hij had me hoog zitten. Dat deed me goed. Vooral ook dat Jort dat snapte en dat hij het belangrijk vond om ons op te zoeken in de klimhal. Het voelde als een kleine stap vooruit. Voor het eerst kon ik mijn gedachten weer bij mijn werk houden die vrijdag. De paniek was een beetje uit mijn hoofd, dat was het. Het kwam allemaal wel goed. Dat voelde ik. Daar was ik helemaal van overtuigd.

‘Hey,’ zei ik op zaterdagmiddag tegen mijn zus toen ze opgenomen had. ‘Ik ga zo naar hem toe.’
‘Wat? Super. Hoe gaat het met hem? Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?’
‘Zijn broer is donderdag in de klimhal geweest, om ons te vertellen dat hij een ongeluk heeft gehad. Hij heeft me net gebeld, of ik naar het ziekenhuis wilde gaan. Dat had ik gevraagd aan hem donderdag.’
‘Ik ben blij voor je.’
‘Ik zelf ook,’ lachte ik.
‘Nee? Echt?’ Ze grinnikte. ‘Ik wens je veel plezier.’
‘Dank je.’
‘En sterkte.’
‘Ja. Ik ben benieuwd hoe ik hem aantref.’
‘Bel je me naderhand? Ik wil weten hoe het gaat. Pa en ma ook trouwens.’
‘Doe ik.’
‘Ruben? Ik heb nog een hele gekke vraag, maar daar zit ik al een tijdje mee in mijn hoofd.’
‘En dat is?’
‘Die chauffeur? Had die gedronken?’
‘Niet dat ik weet.’
‘Sorry dat ik het vraag hoor.’
‘Nee. Ik had het mezelf ook al afgevraagd. Als dat zo was had ik het al wel gehoord, denk ik. Dat zou al wel rondgegaan zijn.’
‘Denk het ook wel. Nou, Ga! Straks kom je nog te laat.’
Ik lachte. Kon ook niet wachten om hem weer te zien. Hoe hij er ook bij zou liggen.

Jort ving me op bij de ingang. Samen liepen we naar de lift en gingen omhoog naar de afdeling.
‘Niet schrikken straks,’ zei hij.
‘Is het zo erg?’
Jort keek strak voor hem uit. ‘Op zich gaat het wel weer. Maar ik zeg je eerlijk, ik herkende hem bijna niet vorige week zaterdag.’
Daar schrok ik van.
‘Verband, alles blauw. Het was ook pas net na het ongeluk.’
‘Kan ik me voorstellen.’
‘Maar hou er rekening mee, hij reageert traag op alles, als hij al wakker is. Hij slaapt nog steeds erg veel.’
Ik knikte. Ik begon nu wel nerveus te worden, We liepen de gang in waar zijn kamer was. Rare sfeer hing er. Ik voelde me ongemakkelijk. Bij een deur hield Jort stil.
‘Momentje,’ zei hij, ‘ik haal mijn ouders even.’
Daar kreeg ik het warm van. Ik zou nu voorgesteld gaan worden aan zijn ouders. Jort glipte lang de deur en kwam even later weer naar buiten, met zijn ouders achter hem aan. Ik gaf ze een hand en stelde me voor. Ze deden heel hartelijk.
‘Aardig van je dat je wilde komen,’ zei zijn moeder.
Ze had een bezorgd gezicht. Moe ook.
‘Hoe is het nu?’ vroeg ik maar.
‘Rustig,’ zei ze. ‘Hij slaapt nu. Langzaam vooruit.’
Ik knikte. Wat moest ik zeggen? Dit voelde heel ongemakkelijk.
‘Ik neem hem wel even mee naar binnen,’ zei Jort.
‘Ja,’ zei zijn moeder alsof ze ineens weer bewust was van de situatie, ‘is goed jongen. Wij gaan even met de verpleging overleggen of er nog nieuwe dingen zijn.’
Ze glimlachte nog een keer naar me. Zijn vader knikte nog een keer. Ik knikte terug en volgde Jort. Ik had een soort angst over me. Ik wist ook niet waarom. Jort hield de deur voor me open, en liep voor me uit naar het bed. Ik bleef even bij de deur staan wachten.
‘Friso?’ vroeg Jort zachtjes.
Het bleef stil. Jort wenkte me. ‘Hij slaapt,’ fluisterde hij.
Dat vond ik jammer aan de ene kant, maar stelde me ook weer gerust. Daar lag hij. Zijn gezicht ontspannen, Pols in het gips, zijn been in het gips en een hoop draden en slangen. Ik probeerde op mijn ademhaling te letten. Niet gaan janken nu, maar dat had ik het liefst wel gedaan. Ik bleef naar hem kijken, ook toen ik een kruk pakte en naast zijn bed ging zitten. Jort zat aan de andere kant, keek even naar de monitor de naast hem stond. Ik keek vragend.
‘Ik weet ook niet wat dat ding allemaal aangeeft,’ verontschuldigde hij zich.
Ik glimlachte, wat een glimlach van hem terug opleverde. Daar zaten we, zwijgend, te kijken naar Friso die sliep. Ik haalde een keer diep adem. Jort keek even naar me en toen weer naar Friso.
‘Friso?’ vroeg hij.
Geen reactie.
‘Friso. Er is bezoek voor je. Ruben is hier.’
Langzaam deed hij zijn ogen open en keek naar zijn broer. Daarna draaide zijn hoofd en keek hij me aan. Er verscheen een hele flauwe glimlach op zijn gezicht.
‘Hey,’ fluisterde hij.
‘Hey,’ zei ik maar.
Mijn hoofd draaide weer op volle toeren. Uitkijken met wat ik zeg.
‘Hoe kom jij hier?’
‘Jort is naar de klimhal gekomen om te vertellen dat je hier ligt.’
Weer een flauwe glimlach.
‘Ik kom even kijken hoe het met je gaat.’
Hij glimlachte, zijn ogen zakten half dicht.
‘Moe?’
‘Beetje,’ zei hij zacht. ‘Sorry.’
‘Geeft niks. Als je wilt slapen moet je dat doen.’
‘Fijn dat je er bent,’ murmelde hij.
‘Graag gedaan,’ zei ik onnozel.
Ik keek naar zijn goede hand, die vlak voor me op bed lag.
‘Zo gek allemaal,’ zei hij ineens. ‘Ik weet nog vaag dat ik fietste maar ook niet meer waar, daarna is het een zwart gat. Ineens lag ik hier. Is stom dat ik dat niet meer weet.’
‘Niet over piekeren,’ zei Jort. ‘Dat is heel normaal.’
‘Ik vind het stom, dat ik dat niet meer weet.’
Automatisch legde ik mijn hand op die van hem. Mijn vinger streelde er langzaam langs.
‘Niet over in zitten, Friso. Dat heeft iedereen na zo’n ongeluk.’
Zijn vinger streelde terug. ‘Weet ik ook wel. Hebben ze me ook wel verteld. Maar het is zo raar.’
Jort stond op. ‘Even naar toilet.’
Ik knikte. Stilletje liep hij weg, ik hoorde de deur achter me nauwelijks dicht gaan. Friso had het nauwelijks in de gaten. Ik keek even om, we waren nu echt alleen. Zijn ogen vielen af en toe dicht, waarna hij ze weer een klein stukje open probeerde te doen.
‘Als je wilt slapen dan moet je dat gewoon doen hoor,’ zei ik bezorgd.
‘Straks,’ zei hij, ‘jij bent hier nu.’
‘Maak het voor jezelf niet zwaarder dan nodig is, zei ik.’
Hij keek me aan met half gesloten ogen. Ik boog voorover, ging staan. Ik hield zijn hand even stevig vast en kuste zijn voorhoofd. Hij glimlachte. Daarna drukte ik mijn lippen op zijn mond voor een paar tellen.
‘Ik hou van je,’ fluisterde ik.
‘Ik ook van jou,’ mompelde hij tevreden.
Daarna viel hij weer in slaap. Zijn vingers in mijn hand verslapten wat, die was in diepe rust. Achter me ging de deur weer open. Jort kwam naar binnen, met zijn ouders.
‘Hij slaapt weer,’ zei ik zachtjes.
Zijn moeder glimlachte. Ze ging aan de andere kant van het bed staan, streelde een keer over zijn voorhoofd. Friso reageerde niet meer.
‘Ik zal zo maar eens gaan,’ zei ik.
‘We lopen wel even met je mee,’ zei zijn vader.
Ik stond op, liet iedereen voor gaan naar de deur. Ik pakte zijn hand nog even vast.
‘Ik ga, Friso,’ fluisterde ik. ‘Ik kom snel weer een keer kijken.’
In de deuropening keek ik nog even om. Friso deed zijn ogen half open, en glimlachte naar me. Daarna vielen zijn ogen weer meteen dicht.

Ik haalde diep adem en liep toen de deur uit. Dit viel me zwaar. Ik gaf zijn ouders een hand. Zijn vader liep met me mee naar de lift.
‘Er fijn dat je gekomen bent,’ zei hij.
‘Vanzelfsprekend,’ zei ik.
‘Waarderen we echt. Zo lang kent hij jullie nog niet.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Hij hoort er gewoon al helemaal bij.’
Hij knikte glimlachend.
‘Hoe gaat het nu verder?’ vroeg ik.
‘Langzaam herstellen. Waarschijnlijk revalidatie. Klimmen zal hij nog wel even een tijd niet kunnen doen.’
‘Dat snap ik. Als hij maar weer eerst gewoon thuis is.’
Hij zuchtte. ‘Dat zou al heel wat zijn.’
We zwegen even.
‘Toch snappen we een aantal dingen niet,’ zei hij.
Ik keek hem vragend aan.
‘We hebben contact gehad met een paar studiegenoten. Hij had een feest en zou daar blijven slapen. Misschien dat hij teveel gedronken had, ziek is geweest. We zoeken of er misschien een verklaring is waarom hij die vrachtwagen niet gezien heeft. Er was niets bijzonders. Alleen vertelden zij dat hij nog ergens anders naar toe moest. De plaats van het ongeluk ligt ook helemaal niet op de route. Hij is dus nog ergens anders geweest en is daar waarschijnlijk ook blijven slapen.’
Het zweet brak me uit. Dit ging problemen geven.
‘Dat is ook iets waar de doktoren zich zorgen om maken. Hij weet niet waar hij nog geweest is. Dat is een te lange tijd. Terwijl hij nog weet dat hij fietste. Hersenscans laten niets aparts zien, maar dat zwarte gat is te groot. Ze gaan hem verder onderzoeken de komende week.’
‘Raar,’ zei ik maar.
Zijn vader knikte. ‘We vallen hem er nu verder niet mee lastig. Dan gaat hij zich alleen maar verder afvragen waarom hij dingen niet meer weet. Maar raar is het. We willen weten waar hij nog is geweest en wat daar gebeurd is. Ze hebben zijn bloed onderzocht, standaard procedure, maar er zit niets vreemds in wat misschien zou kunnen duiden op teveel alcohol of drugs. Maar het zit ons niet lekker.’
‘Kan van alles zijn, waarom hij die niet gezien heeft,’ zei ik.
‘Is ook zo. En we kennen Friso, die doet geen domme dingen.’
‘Nee,’ glimlachte ik. ‘daar is hij het type niet voor.
Mijn lift was er. We gaven elkaar een hand, hij beloofde dat ze me op de hoogte zouden houden, ik beloofde om snel weer eens langs te komen. Ik stond al in de lift, stak mijn hand nog een keer op tot hij zich ineens bedacht.
‘Ik heb nog een vraag,’ zei hij met een hand voor het beveiligingslampje van de liftdeur. ‘We hebben zijn spullen meegekregen, die laten we niet hier in het ziekenhuis liggen. Zijn telefoon, al is die kapot, zijn portemonnee. Heeft hij misschien iets van een kluisje of zo in die klimhal? Hij had namelijk nog twee sleutels in zijn broekzak waarvan wij geen idee hebben waar die van zijn.’
Hij haalde zijn hand uit zijn broekzak en stak hem naar me uit.

In zijn hand lagen mijn huissleutels.

© 2009 Oliver Kjelsson