Ik schrok en bleef even stil.
‘Maarten?’ hoorde ik Sven vragen door de telefoon.
‘Hoezo, kwijt?’
‘Hij neemt al een aantal dagen de telefoon niet op. Ik ben net bij hem thuis geweest en daar lag de post van een paar dagen in de brievenbus. Kom nou maar hier heen, ik leg je straks alles wel verder uit.’
‘Is goed,’ zei ik zacht.
‘Rij je voorzichtig Maarten?’
‘Doe ik, tot zo.’ Ik hing op en staarde voor me uit. Ik snapte er niets van.
Als in een waas ben ik naar het huis van Sven gereden. Hij deed de deur al open toen ik mijn auto parkeerde. Ik liep naar binnen en Sven legde zijn hand op mijn schouder.
‘Het komt wel goed,’ zei hij.
We liepen de huiskamer binnen en gingen zitten.
‘Wat is er nou aan de hand?’
‘Ik probeerde Luc al een paar dagen te bellen. Dinsdag was hij niet thuis en woensdag heb ik jou gebeld. Toen hij ook niet bij jou was begon ik een vermoeden te krijgen. Ik hoopte nog dat je gelijk had, dat hij iets te doen had die avond, maar donderdag heb ik toch maar naar zijn werk gebeld. Het zat me niet lekker. Daar vertelde zijn collega dat hij maandagmiddag vrij had genomen voor een tijd, hij had nog overuren voor een paar weken. Ik ben naar zijn huis gereden, daar hebben we een sleutel van voor noodgevallen en zag de stapel post liggen. Toen wist ik genoeg.’
‘Hoezo?’
‘Dit is niet de eerste keer, Maarten.’
‘Niet de eerste keer?’
‘Toen hij in Eindhoven woonde en net uit dat huis van zijn ex was zijn we hem bijna vier weken kwijt geweest, niemand wist waar hij zat.’
‘Vier weken?’
Sven knikte. ‘Bijna. Hij heeft nooit precies verteld waar hij is geweest, ergens in Frankrijk heeft hij een keer laten vallen later. Het enige wat we hoorden was een sms naar mij met de mededeling dat hij tijd voor zichzelf wilde en dat we ons geen zorgen moesten maken. Dat gedoe met zijn ex die vreemd ging en dat huis is niet de eerste keer. Weet je nog die meid waarvoor hij jou toen heeft laten vallen?’
Ik knikte.
‘Daar woonde hij mee op kamers. Op een dag kwam hij thuis en was de hele kamer leeg, zijn kleren lagen op de grond. Daar heeft hij een behoorlijke klap van gehad, maar kort daarna leerde hij zijn laatste ex kennen en ging daar mee samenwonen. Hoe dat afgelopen is weet je.’
‘Dat verhaal ken ik wel, ja.’
‘Dat heeft hem geknakt. “Nooit meer” riep hij. Hij zat aan de grond, was kapot. Hij trok het niet meer. Toen heeft hij alles laten vallen en is vertrokken. We hadden geen idee of hij nog terug zou komen, op zijn werk wisten ze ook van niets. Mijn ouders zijn jaren ouder geworden die weken. En ik niet minder.’ Hij zuchtte.
‘Heeft hij niets van zich laten horen?’
‘Na dat sms-je in het begin, helemaal niets meer. Mijn ouders zijn nog naar de politie gegaan, maar die konden verder ook niet veel. Hij had aangegeven dat hij tijd wilde en daaruit konden we opmaken dat hij wel terug zou komen. Na bijna vier weken kwam hij weer thuis, belde mij op dat hij bij de grens stond, of hij langs mocht komen. Natuurlijk mocht hij dat. Hij heeft hier toen die nacht geslapen tot ergens in de middag en toen kwam alles eruit. Het hele verhaal. Hij zat echt in de knoop. Het enige wat ik kon doen was een arm om hem heen leggen en zeggen dat alles wel weer goed zou komen. Langzaam ging het ook beter met hem, hij was weer vrolijk, lachte weer. Later kwam ik er achter dat hij jou weer was tegen gekomen. Je wilt niet weten hoe blij ik daarmee was, Maarten.’
Ik voelde mijn ogen vochtig worden. Sylvia was de kamer ingekomen en zette een mok voor me neer. Ze aaide een keer over mijn rug.
‘Die komt wel weer terug, Maarten,’ zei ze geruststellend.
‘Toen ik van zijn collega hoorde dat Luc vrij had genomen was ik al wel weer een beetje gerustgesteld. Maar ik vond wel dat ik het je meteen moest laten weten.’
Ik zuchtte en nam een slok.
‘En nu?’
‘Niets. Zoeken heeft geen zin, hij kan overal zijn. Die vind je nooit.’
‘We kunnen toch niet zomaar blijven wachten en niets doen?’
‘Wat moet je anders? Het idee dat hij vrij genomen heeft zegt wel dat hij het een beetje gepland heeft om daarna weer te komen werken. Hij duikt wel weer op. Hoop ik. Ik heb pa en ma nog niets verteld overigens, die slaan gelijk op tilt als ze dit horen.’
‘Hopen dat hij eerder terug is voordat ze er achter komen?’
Sven knikte. ‘Inderdaad,’ zuchtte hij.
Ik zuchtte ook een keer. Sylvia schonk de mokken nog een keer vol. Ik staarde voor me uit.
‘Gaat het, Maarten?’ vroeg ze. Ze keek me onderzoekend aan.
Ik haalde mijn schouders op. Ik had zin om te janken, maar hield het in. Mijn gedachten dwaalden af. Waar zou hij zijn? Hoe moest hij zich voelen dat hij dit deed? Waarom had hij me nooit iets verteld?
‘Zou hij nou weer in Frankrijk zitten?’
‘Ik denk het Maarten. Ergens heeft hij daar een plek waar hij zichzelf terug kan vinden.’
‘Maar het ging toch goed zo?’ Ik voelde een traan uit mijn oog lopen, langs mijn wang naar beneden.
Sven kwam naast me zitten op de bank en sloeg een arm om mijn schouder. Mijn tranen hadden nu de vrije loop. Ik raakte in paniek. Hij had het er toch met mij over kunnen hebben? Zou er nog wat anders aan de hand zijn? Even speelde in mijn hoofd dat er weer iemand anders in het spel was maar dat kon ik me niet voorstellen. Ik wilde hem zo snel mogelijk weer zien, met hem praten, hem vasthouden.
‘Ik weet het ook niet, Maarten,’ hoorde ik Sven zeggen.
Ik veegde met de achterkant van mijn hand langs mijn ogen en zuchtte. Ik keek naar Sven die serieus voor zich uit zat te kijken. We dronken zwijgend onze mokken verder leeg.
‘Wil je nog iets anders?’ vroeg Sylvia.
Ik schudde mijn hoofd. Ik wilde naar huis. Ik stond op en pakte mijn jas.
‘Ik ga maar naar huis,’ zei ik.
‘Red je het wel alleen?’ Sven keek me onderzoekend aan.
Ik knikte. ‘Jawel, ik wil gewoon even alleen zijn, nadenken.’
‘Pieker niet teveel, hij komt wel weer terug. Hij is niet dom, Maarten, hij zorgt wel voor zichzelf.’
Ik glimlachte. ‘We houden contact. Als je iets meer weet moet je me meteen bellen.’
Sven pakte pen en papier en schreef mijn 06 nummer op. We namen afscheid en ik stapte weer in mijn auto.
Thuis heb ik zijn nummer gedraaid van zijn mobiel. Voicemail. Ik heb een sms gestuurd maar daar reageerde hij niet op. Ik heb de hele nacht wakker gelegen, ik heb alles door mijn gedachten laten gaan. Ik heb mezelf zelfs afgevraagd of hij nog wel in leven zou zijn. Ik raakte regelmatig in paniek, waarna ik mezelf weer gerust stelde met het idee dat hij toch wel weer thuis zou komen. Ik stond vroeg weer op en maakte een ontbijt. Ik gaapte, had nog steeds geen oog dicht gedaan en at weinig. Geen hap kon eigenlijk door mijn keel. Om 8 uur belde ik Theo op en vroeg of ik een dag vrij kon zijn. Hij hoorde aan mijn stem dat er iets was en vroeg of alles wel goed ging. Ik heb me er met een smoes vanaf gemaakt en gezegd dat ik me een beetje beroerd voelde. Te goed om me ziek te melden, maar geen zin om te werken. Ik had nog veel te doen in huis en wilde een extra dag hebben. Hij nam het aan en hing vrolijk weer op. Gelukkig, als ik het hem zou vertellen wist Erik het binnen de kortste keren ook. En dus Esther. Die hoefden even niets te weten. Ik staarde over het parkje. Frankrijk. Hoe krijgt ie het voor elkaar. Geen idee waar ik hem zou kunnen vinden, al wilde ik dat wel graag. Ik zat te piekeren of hij me ooit iets verteld had over een plek waar hij zich op zijn gemak gevoeld had maar niets schoot me te binnen. Ik zocht de telefoon en belde naar Sven.
‘Met Maarten. Sven, zou ik de sleutel van Luc zijn appartement mogen hebben? Ik heb daar nog wat dingen liggen en ik wil ook even rondneuzen of ik iets van een aanwijzing kan vinden. Ik heb zo geen rust.’
‘Ik snap het. Sylvia is thuis, ga hem maar halen. Dat snapt ze wel.’
‘Ik breng hem daarna wel terug.’
‘Zie maar, dat zit wel goed.’
Ik zuchtte en pakte nog een mok. Ik dronk hem snel leeg en pakte mijn jas. Ik had opeens haast, geen tijd te verliezen. Sylvia had de sleutel klaar liggen, Sven had haar al gebeld. Ik reed meteen door naar Luc zijn huis. Ongemerkt hield ik er rekening mee dat hij misschien wel thuis zou zijn, maar dat was natuurlijk niet zo. Ik zag zijn auto ook niet staan. Ik haalde zijn post uit het postvakje en liep naar boven. Ik deed de deur open en ging zijn woonkamer binnen. Stapeltje post op de tafel, ik legde de rest er bij. Ik keek even rond en bladerde door zijn post heen. Niets speciaals. Ik keek in een la waarvan ik wist dat hij papieren en post bewaarde. Ook niets vreemds. Ik liep door naar de slaapkamer en keek rond. Bed opgemaakt, een boxershort op de grond. Ik trok zijn kast open en zag het meteen. Zijn tas was weg, een aantal shirts, ondergoed, sokken. Er lagen nog twee boxershorts. Ik liep naar de badkamer en keek in zijn wasmand. Bijna leeg. Hij had dus bijna alles mee. Zijn scheerspullen waren weg, shampoo, douchegel. Hij was op reis, dat was wel duidelijk. En ook niet voor een paar dagen. Ik ging terug naar de keuken en pakte wat te drinken. Ik stond op zijn balkon te kijken en nam een slok. Mijn telefoon piepte. Een berichtje. Ik klikte het aan en zag dat het van Luc was.
Maak je geen zorgen, ik kom weer terug. Alles komt goed.
Ik zuchtte en typte meteen een berichtje terug.
‘Kom alsjeblieft weer terug. We missen je! xxx
Meteen daarna ging de telefoon over. Ik zag dat het Sven was.
‘Sven, ik kreeg net een berichtje van hem.’
‘Ik ook. Geen zorgen maken zeker?’
‘Ja, jij ook?’
‘Bij mij stond er nog bij of ik voor zijn post wilde zorgen.’
‘Hij regelt het allemaal wel he?’
‘Gelukkig wel, geeft me wel een gerust gevoel dat het hem allemaal nog wel interesseert. Ben je al in zijn huis geweest?’
‘Ik ben er nu, ja.’
‘Nog iets gevonden?’
‘Niet echt. Hij heeft flink wat ingepakt, er ligt niet veel in zijn kast.’
‘Niets in de post?’
‘Niets geks.’
‘Afwachten maar. Kom je vanavond de sleutel weer terugbrengen? Praten we even verder.’
‘Is goed. Ik zie je vanavond.’
We namen afscheid en hingen op. Ik staarde nog een keer zijn kamer in. Alles op zijn plaats, bank, tafel, stereo, tv, computer. Ik voelde mijn ogen vochtig worden en plofte in de bank. Tranen liepen over mijn wangen, ik was even helemaal in paniek. Ik veegde mijn wangen droog en keek voor me uit. Wat zou ik doen als ik dit zou gaan doen? Inpakken, dat had hij ook gedaan. Zou ik zomaar in de auto zijn gestapt en ergens heen gereden zijn? Nee, ik zou wel wat gepland hebben, vooraf bedacht hebben welke richting ik op wilde. Zou hij dat ook gedaan hebben? Zou hij daar al mee bezig zijn geweest in zijn hoofd toen hij bij mij was? Ik staarde weer voor me uit. Stereo, tv, computer. Ik zette het glas op tafel en liep er naar toe. Ik ging op de stoel zitten en zette de computer aan. Zou ik daar iets kunnen vinden? Ik startte internet op en klikte op de geschiedenis. Maandag voor het laatst. Ik bekeek het lijstje van de sites die hij bekeken had. Mijn hart klopte ineens sneller. Bingo. Verschillende sites van vakantiehuisjes en appartementen. Ik klikte er een paar aan. Oostenrijk? Bij sommige sites had hij maar even gekeken, bij twee was hij doorgegaan tot de pagina waar je online kon boeken. Ik pakte een blaadje uit zijn printer en schreef wat gegevens op. Die twee lagen een flink eind uit elkaar. Ik opende zijn email en keek naar de laatste dingen die binnen gekomen waren. Ik glimlachte en klikte het laatste bericht aan. Een antwoord op zijn mail voor een reservering bij een appartementencomplex. Ik pakte mijn telefoon en belde Sven.
‘Ik heb hem gevonden denk ik.’
‘Waar?’
‘In Oostenrijk.’
‘Oostenrijk? Hoe komt hij daar nou weer bij?’
‘Weet ik veel. Ik heb in de geschiedenis van zijn internet zitten zoeken, en vond ook een mail met een bevestiging van zijn reservering. Volgende week vrijdag komt hij weer naar huis. Dan loopt daar zijn reservering tenminste af.’
‘Shit. Alles tot in de puntjes gepland dus. En nu?’
‘Ik vertrek morgen denk ik.’
Ik schrok van mezelf. Ging ik dat wel echt doen?
‘Ik kom vanmiddag weer naar huis, Maarten, dan praten we er verder over.’
‘Is goed, dan zie ik je straks.’
We hingen op en ik keek nog een keer naar de site van het appartement waar Luc nu was. Ik was weer een beetje vrolijk.
‘Weet je dat nou wel zeker?’ Sven keek me aan.
Ik zat tegenover hem in de bank en knikte. Ik was kort na het telefoontje naar huis gegaan en had wat gegeten. Ik had wat dingen geregeld voor de reis, op internet wat hotels uitgezocht en had met Theo gebeld om vrij te nemen voor de volgende week. Hij had argwanend gereageerd en een paar keer gevraagd of alles goed was. Toen heb ik alles maar verteld en gevraagd niets tegen Erik te zeggen. Dat had hij beloofd en me sterkte gewenst. Daarna ben ik naar Sven en Sylvia gereden.
‘Het is een heel eind, Maarten. Wat nou als hij daar toch maar weer vertrokken is?’ vroeg Sven.
‘Die gok neem ik nou maar.’
‘Vergeet niet dat hij vertrokken is zonder iets te zeggen,’zei Sylvia. ‘Hij wil even tijd voor zichzelf, Maarten, misschien zit hij er juist helemaal niet op te wachten.’
‘Die gok neem ik ook maar. Ik kan niet gewoon hier blijven wachten tot hij weer terug is. Als hij het vooraf had gepland en ons verteld had was het anders geweest. Maar nu vind ik dat ik er naar toe moet.’
‘Misschien heb je wel gelijk,’ zei Sven. ‘Om heel eerlijk te zijn, ik zou het ook doen. Maar ga jij maar, dat lijkt me beter.’
‘Wanneer vertrek je?’ vroeg Sylvia.
‘Morgenochtend. Ik wil eerst nog wat slapen, dat heb ik vannacht bijna niet gedaan.’
‘Als je hem vind, geef hem een hele dikke knuffel van ons,’ zei Sven. ‘En je belt me meteen, al is het midden in de nacht.’
Ik glimlachte. ‘Natuurlijk doe ik dat.’
Al vroeg zat ik in de auto. Voor de spits reed ik al in Duitsland. Ik wilde er op tijd zijn, op mijn gemak een kamer kunnen zoeken in een hotel. Ik had de hele lijst van appartementen die ik op zijn computer had gevonden bij me. Ik dacht nog aan het gezicht van mijn moeder. Die had ik gisteravond nog gebeld met de vraag of ze voor mijn post en planten wilde zorgen. Ze had verbaasd gereageerd maar toen ik de smoes ophing dat ik met Luc last-minute iets voordeligs had geboekt voor een week had ze me geloofd. Dat was wel even genoeg. Ik zou wel zien of ze de waarheid ooit zou horen. Ik ging er nog eens goed voor zitten. Bijna duizend kilometer. Flink wat, maar het was droog en tot nu toe gelukkig niet al te druk. Ik dacht aan Luc. Wat zou hij nu aan het doen zijn? Waar zat hij nu aan te denken? Wat zat hem dwars? Ik had na dat ene berichtje niets meer van hem gehoord. Ik heb hem nog een keer een berichtje gestuurd, maar antwoord kwam er niet. Hij had zijn telefoon wel aanstaan, maar hij nam niet op als ik belde. Wat ging er toch om in zijn hoofd? Zou hij wel blij zijn als hij me daar zou zien? Deed ik hier wel goed aan? Ik twijfelde weer en dacht aan wat Sven en Sylvia gezegd hadden. Misschien werkte dit juist wel niet, en maakte ik het alleen maar erger. Ik zuchtte. Ik moest het doen, al was het maar om te laten weten dat ik me zorgen om hem maakte, en dat ik alles wilde doen om hem te helpen. Voor me branden wat remlichten en voor ik er erg in had stonden we stil. En bleven we stil staan. File. Ik kon niet zien wat er aan de hand was maar we kwamen geen meter meer vooruit. Tien minuten later reden er een paar politieauto’s voorbij, met zwaailichten. Ik stond nog steeds op dezelfde plek. Damn. Dit schoot niet op. Ik zette de radio aan en zocht een zender op. Het was een muziekzender maar na een kwartier was er verkeersinformatie. Mijn Duits was niet al te best maar ik kon het redelijk volgen. Ik stond in een file van vijftien kilometer hoorde ik. Wat ik er van kon begrijpen was er een vrachtwagen omgevallen. Dat kon nog wel even duren. Verstond ik nou iets over brandbare stoffen? Ik wist het niet zeker. Mensen om mij heen hadden blijkbaar de radio ook aanstaan want hier en daar gingen autodeuren open. Mensen stapten uit en rekten zich een keer. Ik pakte een blikje fris en stapte uit. Ik keek een keer in de verte maar zag alleen maar auto’s. Ik stond met mijn rug tegen de auto en keek naar de rijbaan aan de andere kant van de vangrail. Het viel me op dat daar geen auto meer reed. Ook de andere kant was dus afgesloten. Dat zag er nog erger uit dan ik al had gedacht. Ik dook voorover in de auto en pakte wat te eten. Gelukkig dat ik van alles bij me had, ik zag al mensen om me heen jaloers kijken. Er reden nog wat zwaailichten voorbij. We stonden al een uur stil.
Ik rekte me uit en gaapte. Ik drukte het gaspedaal nog wat dieper in en keek naar de auto voor me. We reden weer. Eindelijk. Ik keek op de klok, het was ruim twee uur later. Het reed niet erg snel nog, de hele rij van weet ik hoeveel kilometers reed langzaam vooruit. Maar het bewoog tenminste weer. Na een kwartier kwam ik langs de vrachtwagen die op zijn kant in de berm lag. Een hoop rotzooi er omheen waarvan ik niet kon zien wat het eigenlijk was. Een agent stond met zijn arm te bewegen dat we door moesten rijden. Alsof ik dat niet wilde. Langzaam loste de drukte een beetje op en reed ik weer wat harder. In mijn hoofd zat ik te rekenen. Dat werd wel avond voor ik er was. Als er verder niets meer tegenzat. Dat zag er naar uit dat ik daar naar een hotel moest gaan zoeken als het al donker was. En ik zou onderweg al iets te eten moeten gaan zoeken. Ik baalde. Ongemerkt reed ik wat harder dan de bedoeling was. Ik was onrustig.
Toen ik het wegrestaurant uit liep was het helemaal donker buiten. Ik keek op mijn horloge en probeerde uit te rekenen hoelang ik nog onderweg zou zijn. Nog anderhalf uur. Ik keek nog even op de kaart voor ik mijn auto startte en reed weg. Het laatste stuk de bergen in was een ellende om te rijden. Het was niet verlicht en echt doorrijden kon ik niet. Eindelijk kwam het dorpje in zicht. Gelukkig stond het hotel aan de doorgaande weg. Ik parkeerde mijn auto en rekte me uit. Ik zuchtte. Na veertien uur was ik er eindelijk. Er waren nog genoeg kamers vrij en boekte er eentje met een bad. Daar had ik zin in. Een warm bad. Ik had aangegeven dat ik niet wist hoeveel nachten ik zou blijven. Ik had de prijzen van de kamers gezien en had al besloten dat ik niet een hele week in dit hotel zou blijven. Maar voor één of twee nachten maakte het me niet uit. Ik vond dat ik die luxe wel verdiend had. Ik nam de sleutel in ontvangst en liep terug naar de auto. Ik reed de auto de garage van het hotel in en pakte mijn bagage. Ik ging de trappen op en zocht mijn kamer. Dat zag er goed uit, een groot tweepersoons bed, en een ruime badkamer met een lang bad. Ik zette mijn tas op de grond en keek uit het raam. Hier moest Luc ergens zijn. Waarschijnlijk. Een raar gevoel bekroop me. Ik werd een beetje nerveus zelfs. Ik pakte mijn telefoon en belde Sven.
‘Nou, ik ben er hoor.’
‘Verslapen?’
‘Nee, stil gestaan onderweg, ongeluk met een vrachtwagen. Het is hier al donker.’
‘Heb je al gegeten?’
‘Ja, onderweg. Ik ga straks een rondje door het dorp lopen.’
‘Even kijken of je nog iets ziet?’
‘Zoiets. Maar ik denk niet dat vanavond nog iets vind.’
‘Ik denk het ook niet. Sterkte, Maarten.’
‘Dank je, ik bel je morgen.’
Er kwam nog wat licht van de straat binnen nadat ik de lampen op mijn kamer had uitgedaan. Ik ging met de trap naar beneden en verliet het hotel. Ik stak het plein over en bekeek het kerkje. Er kwam muziek uit een café toen de deur even openging. Verder was het redelijk stil, op een voorbijgaande auto na. Ik piekerde. Zou ik hem bellen? Ik durfde niet, twijfelde hoe hij zou reageren. Ik besloot pas te bellen als ik zeker wist dat hij hier was. Maar geen teken van Luc op dit tijdstip. Dat was op zich ook niet zo gek. Ik had de foto van het appartementengebouw gezien maar kon het zo niet zien in het donker. Ik liep nog wat rond en zocht mijn weg door het dorpje. Ik had in de mail van Luc gelezen waar het moest zijn. Ik probeerde me te oriënteren en liep een straat in die omhoog liep. Langzaam liep ik naar boven, de weg was steil. Vlak voor een bocht zag ik het gebouw. Het zag er leuk uit, een soort groot chalet met een hoop balkons van hout. Ik kon het zo niet zien, maar het moest een mooi uitzicht hebben. Ik zag geen auto’s staan, er zal wel ergens een garage zijn. Aan de zijkant zag ik een ingang voor de auto’s, binnen was het helemaal donker. Geen zaklamp bij me en een lichtknop kon ik ook niet vinden. Ik had genoeg gezien en wilde terug. Ik had tijd nodig om na te denken. Ik volgde de weg terug naar het centrum van het dorp, bij een bocht keek ik nog even om. Achter een paar ramen brandde licht. Raar idee dat Luc hier waarschijnlijk zou zijn. Maar eerst wilde ik nadenken.
Het warme water sloot zich om me heen toen ik me in bad liet zakken. Ik sloot mijn ogen en merkte toen eigenlijk pas hoe moe ik was. Weinig geslapen, teveel liggen piekeren, de hele dag inde auto, gestresst door de file onderweg. Maar vooral dat piekeren. De hele tijd spookte Luc door mijn hoofd, hoe het met hem zou zijn, hoe hij zou reageren als hij me zag en vooral dus ook; hoe moest ik het aanpakken? Ik dommelde een beetje in slaap en liet mijn gedachten de vrije loop. Morgen zou ik wel verder zien. Ik wist het even niet meer. Ik was bang.
Na een onrustige nacht kwam de ober in het restaurant me overdreven vrolijk over. Hij noteerde mijn kamernummer nadat ik de sleutel had laten zien. Ik nam twee broodjes en een grote mok thee van het buffet naar een tafel. In mijn hoofd zat ik plannen te maken voor de komende dag. Als eerste zou ik na het ontbijt weer naar het appartementengebouw gaan en een kijkje proberen te nemen in de garage. Ik at een beetje gehaast, ik wilde weg. Ik dronk mijn mok verder leeg en liep terug naar mijn kamer om mijn jas te halen. Zittend op de rand van het bed kwam de onzekerheid weer. Ik was nerveus. Ik sloeg mezelf op mijn knieën en stond op. Tijd voor actie! Het dorp zag er bij daglicht gezellig uit. Hoe dichter ik bij de straat kwam waar ik omhoog moest, hoe meer ik op mijn hoede was. Ik moest er niet aan denken dat hij me ineens zag lopen. Bij het chalet aangekomen liep ik er zo vlak mogelijk langs, het gebouw stond wat hoger dan de straat, mensen konden me zo zien lopen. Door de lichtinval weerspiegelde de lucht in de ramen en kon ik niet zien wat erachter gebeurde. Ik liep de garage in en liet mijn ogen wennen aan de duisternis. Ik keek op mijn horloge. Half 12. Ik was laat wakker geworden nadat ik eerst nog een tijd had liggen woelen in bed. Er stonden maar een paar auto’s, die van Luc stond er niet tussen. Ik zuchtte. Ik moest later op de dag maar een keer terug gaan. Waarschijnlijk was hij een dag weg. Op zich niet raar natuurlijk. Als hij hier was tenminste. Ik draaide om en ging terug naar het dorp. Ik liep langs wat winkeltjes en bekeek de verschillende souvenirs die er verkocht werden. Ik kreeg honger. In een restaurantje bestelde ik wat te eten. Iedereen was vriendelijk, in de winkeltjes en nu ook hier in het restaurant. Ze moesten eens weten wat ik hier aan het doen was. Ik keek het restaurant een keer rond. Zou Luc hier ook al eens gezeten hebben? Er bekroop me weer een zenuwachtig gevoel. Wat als hij nu ineens binnen zou lopen? Ik zuchtte een keer. Ik piekerde teveel. Ik rekende af en liep weer naar buiten. Ik besloot mijn auto te gaan halen en een eindje te gaan rijden in de omgeving. Op mijn gemak stuurde ik de auto verder de bergen in en genoot op een plateau van het uitzicht. Ik maakte wat foto’s en zat op een bankje wat te drinken. Daar was mijn onrust weer. Geen zin om te blijven zitten. Ik startte de auto weer en reed terug. Ik werd overmoedig en reed door naar Luc’s appartement. Ik had gezien hoe groot de garage was en wist dat ik de auto daar makkelijk weer kon draaien. Ik volgde de weg naar boven en reed direct door naar de zij-ingang. Ik keek op mijn horloge. Half 5. De koplampen van mijn auto verlichtten de garage. Ik reed langzaam naar binnen. Halverwege maakte mijn hart een sprongetje en kreeg ik het ineens erg warm. Daar stond hij. Luc’s auto.
Ik reed achteruit een parkeervak in en zette de pook weer in de eerste versnelling. Ik gaf gas en reed de garage weer uit. Met tollende gedachten kwam ik weer aan bij mijn hotel. Ik zat nog in de auto toen ik mijn telefoon pakte en Luc een berichtje stuurde.
Ik hou van je.
Beetje laf, maar ik kon even niet anders. Ik stapte uit en liep het hotel binnen. Ik zocht een tafel en bestelde wat te eten. Van Luc geen geluid. Mijn telefoon bleef stil. Ik at gehaast, geen rust in mijn lichaam. Op weg naar mijn kamer om verder na te denken piepte mijn telefoon. Ik liep de gang naar mijn kamer in en keek op het schermpje. Een berichtje van Luc.
Ik van jou.
Ik zuchtte. Op de rand van mijn bed belde ik Sven.
‘En, nieuws?’
‘Hij is hier, Sven. Ik heb zijn auto zien staan.’
‘En nu?’
‘Zeg het maar,’ zuchtte ik.
Sven lachte. ‘Dat is aan jou. Je zult hem moeten opzoeken. Je bent niet voor niets daar naar toe gegaan, Maarten.’
‘Ik weet niet in welk appartement hij zit. Ik kan moeilijk overal gaan aankloppen.’
‘Kun je niet daar in de buurt gaan posten?’
‘Ik ben bang Sven. Ik weet niet hoe ik hem aan zal treffen.’
‘Daar kan ik je ook geen raad in geven, jongen. Geef hem het gevoel dat je hem wilt helpen, meer kan ik ook niet zeggen.’
‘Als ik bel neemt hij niet op, ik zal hem nog een berichtje sturen.’
‘Lijkt me een goed idee. Succes, Maarten.’
Met een ‘dank je’ hing ik weer op. Ik staarde naar mijn toestel en dacht na. Ik tikte weer een berichtje in.
Ik wil je weer zien.
Het duurde een kwartier voor hij reageerde.
Ik jou ook. Ik blijf nog een paar dagen weg.
Ik zuchtte. Buiten was het al donker. Mijn telefoon lag als een blok lood in mijn klamme hand. Ik drukte de toetsen in, keek wat ik getypt had en drukte op de knop om het te verzenden.
Groot gelijk. Je hebt een mooi uitzicht.
Zijn reactie kwam binnen een minuut.
Hoe weet je dat?
Daarna ging het snel.
Gezien.
Waar ben je?
Hotel in het dorp.
Toen bleef het even stil. Ik belde zijn nummer.
‘Maarten?’ vroeg hij.
‘Luc…’ zei ik zacht.
‘Waar ben je?’
‘Hier in het hotel. Bij jou in het dorp.’
Luc zuchtte. ‘Wat doe je hier?’
‘Wat denk je? Jou zoeken.’
‘Waarom?’
‘Ik maakte me zorgen. Ik wilde je opzoeken.’
‘Jezus, Maarten.’
We zeiden even niets meer. Ik hoorde Luc sniffen.
‘Mag ik naar je toekomen?’
‘Je schijnt te weten waar het is,’ snifte Luc half lachend.
‘Als jij het goed vindt, Luc.’
‘Kom maar,’ fluisterde Luc.
‘Welk nummer zit je?’
‘121.’
‘Ik zie je zo.’
Ik pakte mijn jas en verliet het hotel. Ik liep snel. Tussendoor stuurde ik een berichtje naar Sven dat ik op weg was naar Luc. Hij wenste me succes in een sms terug. Voor mijn gevoel duurde het lang voordat ik er was. Ik zag het gebouw toen ik de hoek om liep en keek een keer omhoog. Er stond iemand op een balkon. Hij stak zijn hand op en ging weer naar binnen. Ik liep naar de ingang en rende de trap op. De deur van zijn appartement stond op een kier, Luc was binnen. Ik deed de deur dicht en liep door. Luc kwam me tegemoet vanuit de kleine woonkamer en zei niets. Hij keek me even kort aan en sloeg zijn armen om me heen. Zijn gezicht dook in mijn nek. Hij zuchtte.
‘Luc….,’ fluisterde ik.
‘Sorry.’
‘Geen sorry zeggen, Luc. Maar praat alsjeblieft. Wat is er?’
Luc haalde zijn schouders op.
‘Kom,’ zei ik en liet hem los.
Ik nam hem mee naar de kamer en zette hem op de bank. Luc stond meteen weer op.
‘Ik pak wel wat, laat mij maar. Bier?’
‘Lekker,’ zei ik.
Luc pakte twee halve liter blikken uit de koelkast en zette ze op tafel. Hij pakte een stoel en keek me aan.
‘Wil je praten?’ vroeg ik.
Luc haalde zijn schouders op. ‘Misschien wel, maar ik weet niet hoe.’
‘Wat zit je dwars dan?’
‘Weet ik niet.’ Hij zei het kort.
‘Kom op Luc, je duikt niet voor niets twee weken onder zonder iets te zeggen.’
Luc nam een slok van zijn blik. ‘Ik was in paniek.’
‘Waarvoor?’
‘Het gaat allemaal te goed.’
‘Da’s toch alleen maar leuk?’
‘Nee, dat benauwt me.’
Ik keek hem vragend aan terwijl ik zat te denken. Kon ik hem laten weten wat ik allemaal al wist, van Sven?
‘Ik ben te vaak op mijn bek gegaan, Maarten. Dat wil ik niet meer meemaken.’
‘Dat hoeft toch ook niet?’
‘Dat weet je nooit. Als je alleen blijft is de kans wel kleiner dat het weer gebeurd. Ik had me echt voorgenomen alleen verder te gaan. Ik tegen de wereld.’
‘En toen kwam je mij weer tegen.’
‘Yep. Het zit niet altijd mee.’ Hij grijnsde geforceerd.
‘Sorry,’ zei ik spottend.
We keken elkaar lachend aan. Luc zuchtte.
‘Ik moest er gewoon even tussenuit. Alles op een rijtje zetten.’
‘Dat had je toch gewoon kunnen zeggen?’
‘Dan had ik het ook uit moeten leggen, en dat kon ik niet.’
‘Nee, dit werkte, Luc.’
Luc haalde zijn schouders op.
‘Je denkt toch niet dat je twee weken kon weg blijven zonder dat we vragen gingen stellen? We maakten ons grote zorgen om je.’
‘Ik wist het toch ook allemaal niet meer!’ Luc stond geërgerd op en ging voor het raam naar buiten staan te kijken.
‘Luc, laat me je helpen, alsjeblieft.’
‘Dat kun je niet, dat zal ik zelf moeten doen.’ Het klonk kortaf, geïrriteerd.
Ik ging achter hem staan en sloeg mijn armen om zijn middel. Ik kuste zijn nek en keek over zijn schouder mee naar buiten. Lichtjes van het dorp twinkelden als kaarsjes in de verte.
‘Ik hou van je, Luc, alsjeblieft.’
Hij draaide zijn hoofd iets zodat ik de zijkant van zijn gezicht zag. Zijn ogen waren waterig en rood.
‘Ik ook van jou,’ fluisterde hij toen zacht.
Ineens ging hij verder, als een waterval. ‘Maar ik kan het niet, Maarten! Ik blijf onrustig in mijn hoofd, ik blijf bang alles weer kwijt te raken, het geeft me geen rust. Ik ben constant bang alles weer te verliezen. Weet je hoe zeer dat doet, Maarten, weet je dat? Dat je thuis komt en alles ineens weg is? Dat ze alles meegenomen heeft, zelfs je allerbeste cd? Mijn kleren lagen er nog, godverdomme, omdat die te groot voor haar waren. En dan haal je diep adem en leer je iemand anders kennen en ga je gewoon weer door. Vol begrip was ze voor wat me is overkomen, en vol beloftes dat alles nu anders zal gaan lopen. Beter. Romantischer.’ Hij keek me wild aan, ijsbeerde door de kamer en maakte een groot gebaar met zijn armen. ‘Alles komt goed.’ Hij zei het theatraal. ‘Tuurlijk, alles komt helemaal goed. Totdat ze ligt te neuken met één van je beste vrienden. Samen een huis opgebouwd, samen schulden aangegaan om het te kunnen betalen. En van het ene op het andere moment sta je buiten, ben je alles weer kwijt. Behalve de schuld. Ze naait me van alle kanten, nog steeds, heb ik je al verteld dat ik ondertussen een advocaat heb? Nee? Fijn, weet je het nu. Ik kleed haar helemaal uit als ik de kans krijg. Er zit nog een hoop van mij in dat huis, en dat zal er uit komen. Maar al haal ik er alles uit wat er in zit, de pijn blijft, Maarten, dat blijft.’ Hij praatte weer langzamer. ‘Die raak je niet zomaar meer kwijt.’ Hij zuchtte.
‘Maar het gaat nu toch goed, Luc? Heb vertrouwen.’
‘Ik weet niet meer wat dat is, Maarten.’ Luc keek me aan met een wanhopige blik.
‘Laat mij je daar bij helpen om dat weer terug te vinden, Luc.’
Luc leunde weer tegen me aan en zuchtte.
‘Kom op man, kop omhoog.’
Luc pakte me stevig vast en kroop met zijn hoofd weg in mijn nek.
‘Hoe heb je me gevonden?’ mompelde hij.
‘Sven belde me op dat hij je niet kon bereiken.’
Luc tilde zijn hoofd op en keek me aan. ‘Die weet dat je hier bent?’
Ik knikte. ‘Ik heb hem net nog gebeld, hij weet dat ik je gevonden heb. Hij maakte zich ook zorgen, Luc.’
Luc liet me los en ging zitten. Hij staarde voor zich uit.
‘Sven heeft naar je werk gebeld en gehoord dat je vrij had genomen.’
‘Dan weet je zeker ook dat dit niet de eerste keer is dat ik ineens weg ben?’
Ik knikte. ‘Dat heeft hij verteld ja. Ik ben in jouw huis geweest om te kijken of ik een aanwijzing kon vinden waar je was. Ik wilde zeker weten dat het goed ging met je.’
‘Hoe wist je dat ik hier was?’
‘Ik heb op je pc zitten neuzen, wat je op internet had opgezocht.’
‘Shit. Natuurlijk.’ Luc keek me glimlachend aan. ‘Er spookte al van alles door mijn hoofd, politie, ANWB hulpcentrale….’
Ik grinnikte. ‘Het was veel simpeler.’
Luc kneep een deuk in zijn blik en stond op. ‘Jij nog een?’
Ik knikte en strekte mijn arm om hem het lege blik te geven. ‘Lekker.’
Hij zette twee nieuwe op tafel. Het bleef stil.
‘Ik wilde gewoon alleen zijn, dat was alles,’ zuchtte Luc.
‘Had dat dan gezegd, Luc.’
Hij haalde zijn schouders op.
‘Waar komt die paniek nu dan ineens weer vandaan? Je hebt het er nooit over gehad.’
‘Daar wou ik je niet mee lastig vallen. Ik moet daar toch zelf overheen. Ik was blij toen ik je tegenkwam op dat festival, Maarten, echt waar. Maar ik hield afstand, ik kon het niet aan. Moest ik uitgerekend bij degene die ik zelf bedonderd had uit gaan huilen? Ik dacht het niet. Hetzelfde gevoel was er weer toen ik je zag, echt waar. Ik was blij en in paniek tegelijk. Die kus die je me gaf op mijn wang toen ik weg ging, die eerste keer dat ik bij je op bezoek was, weet je nog? Het liefst had ik je meteen vastgepakt. Maar ik kon het niet, durfde het niet. Kort daarna ben ik er vandoor gegaan, ik trok het niet meer. Dat zul je wel gehoord hebben van Sven. Ik heb veel over je nagedacht, Maarten, echt waar. Toen ik weer thuis kwam zag ik dat dat concert er zou zijn en heb twee kaartjes gehaald. Volgens mij heb je ook niet veel geslapen die nacht.’ Hij keek me grijnzend aan. ‘Ik kon het niet,’ zuchtte hij, ‘ik kon het gewoon niet.’
‘Dat had gewoon zijn tijd nodig, Luc, dat snapte ik ook wel.’
‘Diep van binnen wou ik wel, ik wilde je ook niet kwijt. Die ene nacht heb ik de knoop doorgehakt, het moest gewoon gebeuren. Van alle relaties die ik heb gehad was die met jou het meest intense, met jou heb ik zoveel meegemaakt. En toch bleef daarna die angst, dat onrustige gevoel. Het zat me steeds meer dwars, totdat ik bij jouw ouders was geweest. Besef jij je wel dat dat een hele grote stap voor mij was? En toen knakte het ook. Het ging te soepel, ik werd er doodsbang van. Ik ben maandagochtend nog gaan werken, maar dat schoot niet op. Ik heb vrije dagen opgenomen en ben naar huis gegaan. Ik had maar één uitweg, onderduiken. Even helemaal weg. Ik heb op internet zitten zoeken en nu zit ik hier. Proberen mijn kop weer rustig te krijgen.’
‘En? Lukt dat?’
Luc haalde zijn schouders op. ‘Weet niet. Een beetje.’ Hij stond weer op en liep naar het raam. ‘Het is zo dubbel. Aan de ene kant ben ik gelukkig met je, maar aan de andere kant maakt het me zo onrustig. Wil ik alleen zijn. Ik weet het ook niet. Ik ben een rare.’
‘Kan toch?’
‘Maar het is toch niet eerlijk tegenover jou? Jij geeft me alles, en ik kan niet alles terug geven. Zit ik toch in strijd dat ik alles niet vertrouw.’
‘Als je eens begon er over te praten?’
Luc draaide zich om en keek me aan. ‘Ik was bang je dan meteen kwijt te raken.’
‘Niet doen, niet bang zijn. Gewoon praten.’
Hij haalde zijn schouders op en glimlachte. ‘Da’s niet makkelijk.’
Ik stond op en hield hem vast. Ik keek hem diep in zijn ogen. ‘Gewoon proberen, Luc.’
Ik gaf hem een kus en hij kuste me terug. Ik trok hem dicht tegen me aan en knuffelde hem. Hij zuchtte. Ik gaf hem nog een kus, hij ontweek mijn blik met zijn waterige ogen.
‘Mag ik proberen je het gevoel te geven dat je me niet kwijt raakt?’
Luc haalde zijn schouders op en keek me snikkend en glimlachend aan. Ik kuste hem nog een keer. Zijn hand gleed over mijn rug. Hij zuchtte. Ik streelde door zijn haar over zijn achterhoofd en kuste hem weer. Lang. Ik opende mijn lippen een stukje en vond al snel het puntje van zijn tong. Hij kreunde zachtjes en onze tongen speelden traag met elkaar. Langzaam liepen we zoenend door de kamer richting de hal. Hij knipte het licht uit en nam me mee naar de slaapkamer. Zoenend vielen we op het bed. Zijn handen waren overal. Ik kreunde toen hij zijn hand onder mijn shirt over mijn rug liet glijden. Ik draaide op mijn rug en trok hem bovenop mij. Ik voelde zijn kruis groeien in zijn broek. Mijn hand wurmde zich tussen ons in en maakte de knoop van zijn broek los. In een paar tellen waren we naakt. Het ging nu snel. Luc gooide het dekbed over ons heen en kroop weer dicht tegen me aan. Zijn harde paal gleed heen en weer langs die van mij. Hij ademde zwaar. Ik draaide en lag bovenop hem. Ik nam het ritme van hem over en wist hoe ik hem naar zijn hoogtepunt kon brengen. Dat duurde ook niet zo lang. Met een diepe kreun voelde ik hoe hij zijn spieren strak trok en ontlaadde tussen ons in. Ik gleed door zijn warme vocht en spande mijn benen. De tinteling kwam samen op het middelpunt van mijn kruis, ik sloot mijn ogen, mijn hoofd viel naast dat van hem in het kussen. Toen kwam ik zuchtend klaar. We draaiden op onze zij en keken elkaar aan. Luc gaf me een kus en aaide over mijn schouder en arm.
‘Ik ben blij dat ik je gevonden heb, Luc.’
‘Blijf je ook?’
‘Als jij dat wilt. Ik breek toch ineens in hier. Je kwam hier om alleen na te denken.’
‘Ik vraag het niet voor niets.’
‘Even serieus, Luc, als jij tijd voor jezelf nodig hebt dan ga ik.’
Luc zei niets. Hij grijnsde naar me, trok het licht uit en kroop dicht tegen me aan.
‘Nee, jij blijft hier.’
© 2004 Oliver Kjelsson